5 Het dagelijkse leven a-b Flashcards
Leben
het leven
Möbelstück
het meubel
Möbel
de meubels
Möglichkeit
de mogelijkheid
Esstisch
de eettafel
Sessel
de luie stoel
Sofa
DE bank
Kleiderschrank
de klerenkast
Spiegel
de spiegel
Gardine
HET gordijn
Bett
het bed
Kommode
de ladekast
Anrichte
HET aanrecht
Wandregal
de plank
Nachttisch
HET nachtkastje
Garderobe
de kapstok
Hocker
de kruk
Bücherregal
DE boekenkast
Flur
de gang
Wohnzimmer
DE woonkamer
Schlafzimmer
DE slaapkamer
Kinderzimmer
DE kinderkamer
Arbeitszimmer
DE studeerkamer
Badezimmer
DE badkamer
Balkon
het balkon
geschäftig
druk
nachstehend
onderstaand
gleich
meteen
putzen
poetsen
Zahn
de tand
frühstücken
ontbijten
Bett machen
opmaken
Rad fahren
fietsen
eine Versammlung abhalten
vergaderen
Einkäufe erledigen
boodschappen doen
kochen
koken
Pasta, Nudeln
de pasta
nie
nooit
Frühstück
het ontbijt
verwenden
gebruiken
Studium
de studie
frei
vrij
Freizeit
de vrije tijd
kurz
kort
Text
de tekst
normal, einfach
gewoon
verwenden
gebruikmaken van
ungefähr
ongeveer
gegen
tegen
nach
na
Abendessen
het avondeten
schließlich
tenslotte
Schema
het schema
gestern
gistern
anders
anders
verschlafen
zich verslapen
erst
pas
dann
vervolgens
duschen
douchen
Zeitung
de krant
kleinere Aufgaben
de klus
vorgestern
eergisteren
erledigen, zu Ende bringen
afmaken
Anzahl
het aantal
Abteilund
de afdeling
Weilchen
de tijdje
Terrasse
HET terras
Projekt
het project
Katze
de poes
streicheln
aaien
sauber machen
schoonmaken
lieben, mögen
houden van
abstauben
afstoffen
Wäsche waschen
de was doen
lecker, herrlich
lekker
Wein
de wijn
Zuchtschaf
het fokschaap
Perfekt
de voltooid tegenwoordige tijd
Partizip perfekt
het voltooid deelwoord
baden
baden
kosten, probieren
proeven
reisen
reizen
zusammengesetzt
samengesteld
oben stehend
bovenstaand
Regel
de regel
kaufen
kopen
umziehen
verhuizen
studieren
studeren
Geburtstag
de verjaardag
fahren, reiten
rijden
umherfahren
rondrijden