5 Het dagelijkse leven a-b Flashcards
1
Q
Leben
A
het leven
2
Q
Möbelstück
A
het meubel
3
Q
Möbel
A
de meubels
4
Q
Möglichkeit
A
de mogelijkheid
5
Q
Esstisch
A
de eettafel
6
Q
Sessel
A
de luie stoel
7
Q
Sofa
A
DE bank
8
Q
Kleiderschrank
A
de klerenkast
9
Q
Spiegel
A
de spiegel
10
Q
Gardine
A
HET gordijn
11
Q
Bett
A
het bed
12
Q
Kommode
A
de ladekast
13
Q
Anrichte
A
HET aanrecht
14
Q
Wandregal
A
de plank
15
Q
Nachttisch
A
HET nachtkastje
16
Q
Garderobe
A
de kapstok
17
Q
Hocker
A
de kruk
18
Q
Bücherregal
A
DE boekenkast
19
Q
Flur
A
de gang
20
Q
Wohnzimmer
A
DE woonkamer
21
Q
Schlafzimmer
A
DE slaapkamer
22
Q
Kinderzimmer
A
DE kinderkamer
23
Q
Arbeitszimmer
A
DE studeerkamer
24
Q
Badezimmer
A
DE badkamer
25
Balkon
het balkon
26
geschäftig
druk
27
nachstehend
onderstaand
28
gleich
meteen
29
putzen
poetsen
30
Zahn
de tand
31
frühstücken
ontbijten
32
Bett machen
opmaken
33
Rad fahren
fietsen
34
eine Versammlung abhalten
vergaderen
35
Einkäufe erledigen
boodschappen doen
36
kochen
koken
37
Pasta, Nudeln
de pasta
38
nie
nooit
39
Frühstück
het ontbijt
40
verwenden
gebruiken
41
Studium
de studie
42
frei
vrij
43
Freizeit
de vrije tijd
44
kurz
kort
45
Text
de tekst
46
normal, einfach
gewoon
47
verwenden
gebruikmaken van
48
ungefähr
ongeveer
49
gegen
tegen
50
nach
na
51
Abendessen
het avondeten
52
schließlich
tenslotte
53
Schema
het schema
54
gestern
gistern
55
anders
anders
56
verschlafen
zich verslapen
57
erst
pas
58
dann
vervolgens
59
duschen
douchen
60
Zeitung
de krant
61
kleinere Aufgaben
de klus
62
vorgestern
eergisteren
63
erledigen, zu Ende bringen
afmaken
64
Anzahl
het aantal
65
Abteilund
de afdeling
66
Weilchen
de tijdje
67
Terrasse
HET terras
68
Projekt
het project
69
Katze
de poes
70
streicheln
aaien
71
sauber machen
schoonmaken
72
lieben, mögen
houden van
73
abstauben
afstoffen
74
Wäsche waschen
de was doen
75
lecker, herrlich
lekker
76
Wein
de wijn
77
Zuchtschaf
het fokschaap
78
Perfekt
de voltooid tegenwoordige tijd
79
Partizip perfekt
het voltooid deelwoord
80
baden
baden
81
kosten, probieren
proeven
82
reisen
reizen
83
zusammengesetzt
samengesteld
84
oben stehend
bovenstaand
85
Regel
de regel
86
kaufen
kopen
87
umziehen
verhuizen
88
studieren
studeren
89
Geburtstag
de verjaardag
90
fahren, reiten
rijden
91
umherfahren
rondrijden