4 Mijn familie en ik a-b Flashcards
1
Q
Familie, Verwandschaft
A
de familie
2
Q
Umschreibung
A
de omschrijving
3
Q
schwanger sein
A
in verwachting zijn
4
Q
sich scheiden lassen
A
scheiden
5
Q
heiraten
A
trouwen
6
Q
verliebt
A
verliefd
7
Q
erzählen
A
vertellen
8
Q
unterstreichen
A
onderstrepen
9
Q
Bedeutung
A
de betekenis
10
Q
Kontext
A
de context
11
Q
ableiten
A
afleiden
12
Q
Megan Fleming am Apparat
A
Met Megan Fleming
13
Q
das Schwesterchen
A
het zusje
14
Q
anrufen
A
bellen
15
Q
nämlich
A
namelijk
16
Q
viele, große Mengen
A
de heleboel
17
Q
passieren
A
gebeuren
18
Q
so viel
A
zoveel
19
Q
womit
A
waarmee
20
Q
erst
A
eerst
21
Q
die Nachricht
A
HET nieuws
22
Q
Onkel
A
de oom
23
Q
Tante
A
de tante
24
Q
Das ist nicht dein Ernst
A
Dat meen je niet!
25
eigentlich
eigenlijk
26
verheiratet
getrouwd
27
andere (r,s)
ander
28
grau
grijs
29
Haar
de haar
30
die Sommersprossen
de sproeten (pl)
31
Bart
de baard
32
dünn
mager
33
meinen
bedoelen
34
damit
ermee
35
nur
maar
36
etwas anderes
iets anders
37
die Neuigkeit
HET nieuwtje
38
Hochzeit
de bruitloft
39
hübsch, schön
knap
40
lieb
lief
41
Wirklich?
Echt waar?
42
aussehen
eruit zien
43
groß
lang
44
schlank
slank
45
muskulös
gespierd
46
tragen
dragen
47
Brille
de bril
48
blond
blond
49
Locke
de krul
50
blau
blauw
51
Auge
het oog
52
Dänemark
Denemarken
53
immer noch
nog steeds
54
neugierig auf
benieuwd naar
55
Mal
het keertje
56
bald
gauw
57
auf dem Laufenden sein
bijgepraat zijn
58
Bis Bald
Tot gauw
59
suchen
zoeken
60
Gegenteil
het tegengestelde
61
jede(r,s)
elk (e)
62
klein
klein
63
dick
dik
64
hässlich
lelijk
65
Wortgruppe
de woordgroep
66
Äußere
het uiterlijk
67
Person
de persoon
68
beschreiben
beschrijven
69
manchmal
soms
70
mehrere
meerdere
71
laut
volgens
72
Anfang
het begin
73
Anfang nächstes Jahr
begin volgend jaar
74
Adjektiv
het bijvoeglijk naamwoord
75
Mädchen
het meisje
76
Wasser
het water
77
viel
veel
78
wenig
weinig
79
groß
groot
80
schmutzig
vies
81
als
dan
82
Getränk
het drankje
83
nur
alleen
84
schwer
zwaar
85
brav
braaf
86
Demonstrativpronomen
het aanwijzend voornaamwoord
87
schön
mooi
88
auf der Straße
op straat
89
Beispiel
het voorbeeld
90
beste (r,s)
best
91
stellen
stellen
92
besprechen
bespreken
93
wichtig
belangrijk
