2 De cursus Nederlands A&B Flashcards
1
Q
gut, richtig
A
goed
2
Q
sehr
A
hartstikke
3
Q
es geht so
A
het gaat wel
4
Q
Ein Bisschen
A
het beetje
5
Q
erkältet
A
verkouden
6
Q
Wort
A
het woord
7
Q
nicht
A
niet
8
Q
bedeuten
A
betekenen
9
Q
krank
A
ziek
10
Q
unangenehm, ärgerlich
A
vervelend
11
Q
trotzdem
A
toch
12
Q
trotzdem
A
niettemin
13
Q
trotzdem
A
desodanks
14
Q
nach, zu, in
A
naar
15
Q
so
A
zo
16
Q
schlimm
A
erg
17
Q
drinnen, innerhalb, herein
A
binnen
18
Q
prima
A
prima
19
Q
hervorragend
A
uitstekend
20
Q
es tut mir leid
A
het spijt me
21
Q
Buch
A
het boek
22
Q
liegen
A
liggen
23
Q
zu Hause
A
thuis
24
Q
gut
A
best
25
fertig haben
afhebben
26
wohl, schon
wel
27
Hausaufgaben
het huiswerk
28
beginneb
beginnen
29
schauen
kijken
30
Seite
de pagina, 's
31
zu den Hausaufgaben
over het huiswerk
32
über, hinüber
over
33
viertel nach
kwart over
34
machen, tun
doen
35
Unterricht, Lektion
de les
36
Abbildung
het plaatje
37
schreiben
schrijven
38
antworten
antwoorden
39
fragen
vragen
40
der Dozent, Kursleiter
de docent
41
probieren
proberen
42
selbst
zelf
43
Entschuldigung
Sorry
44
bitte (Formel)
alstublieft
45
bitte (informell)
alsjeblieft
46
wiederholen
herhalen
47
vielleicht
misschien
48
langsam
langzaam
49
laut
hard
50
Tafel
het bord
51
verstehen
begrijpen
52
erklären
uitleggen
53
das Deutsch
het Duits
54
auf Deutsch
in het Duits
55
sehen
zien
56
Raum, Klassenraum
het lokaal
57
CD Spieler
de cd-speler
58
Federmappe
het etui
59
Poster
DE poster
60
Tisch
de tafel
61
Stift
de pen
62
Mappe
de map
63
Tasche
de tas
64
Stuhl
de stoel
65
Kreide
het krijtje
66
mehr
meer
67
Fenster
het raam
68
Partner
de partner
69
unbestimmt
onbepaald
70
bestimmt
bepaald
71
Artikel
het lidwoord
72
oder
of
73
Volkshochschule
de volksuniversiteit
74
als, wenn, wie
als
75
Auto
de auto
76
Begrüßung
de begroeting
77
neu
nieuw
78
Grammatik
de grammatica
79
mitnehmen
meenemen
80
auch
ook
81
Hörübung
de luisteroefening
82
jede (r,s)
ieder (-e)
83
Lehrbuch
het cursusboek
84
Wörterbuch
het woordenboek
85
Mehrzahl
het meervroud
86
Substantiv
het zelfstandig, naamword
87
Taxi
de taxi, 's
88
Firma
de firma, 's
89
Stundent
de student
90
Baby
DE baby, 's
91
Kind
het kind
92
Kuh
de koe
93
Stadt
de stad
94
Tag
de dag
95
Boot
de boot
96
Wechsel
de wisseling
97
Brief
de brief
98
Haus
het huis
99
Fotograf
de fotograaf
100
Mann
de man, mannen
101
Mond
de maan, manen
102
Käse
de kaas, kase
103
Baum
de boom, bomen
104
Bombe
de bom, bommen
105
Diebe
de dief, dieven
106
nein
nee
107
Gute Besserung
Beterschap!
108
Objekt
het voorwerp
