2 De cursus Nederlands C&D Flashcards
1
Q
Tasse
A
de kop, het kopje (verkl)
2
Q
Tee
A
de thee
3
Q
Glas
A
het glas, glaasje
4
Q
Zahl
A
het getal
5
Q
mitsprechen
A
meespreken
6
Q
ausdenken
A
bedenken
7
Q
Ziffer
A
HET cijfer
8
Q
aufschreiben
A
opschrijven
9
Q
vorlesen
A
voorlezen
10
Q
vergleichen
A
vergelijken
11
Q
Telefonnummer
A
HET telefoonnummer
12
Q
Postleitzahl
A
de postcode, HET postnummer
13
Q
Ländercode
A
HET landnummer
14
Q
Vorwahl
A
HET netnummer, zonenummer
15
Q
Festnetznummer
A
de vaste lijn
16
Q
fest, bestimmt, sicher
A
vast
17
Q
mobil
A
mobiel
18
Q
Teilnehmernummer
A
HET abonneenummer
19
Q
Notrufnummer
A
HET alarmnummer
20
Q
alt
A
oud
21
Q
Jahr
A
het jaar
22
Q
schlecht
A
slecht
23
Q
es gibt
A
er is/zijn
24
Q
wie viel (e)
A
hoeveel
25
Frau
de vrouw
26
wollen
willen
27
besuchen, absolvieren
volgen
28
Anmeldeformular
het inschrijfformulier
29
Anfangsbuchstabe
de voorletter
30
Geschlecht
het geslacht
31
Straße
de straat
32
Hausnummer
HET huisnummer
33
Zusatz
de toevoeging
34
stelle
de plaats
35
Altersgruppe
de leeftijdsgroep
36
das Alter
DE leeftijd, de ouderdom
37
bis einschließlich
tot en met
38
das Telefon
DE telefoon
39
privat
privé
40
Arbeit
HET werk
41
Emailadresse
HET e-mailadres
42
Kontonummer
HET rekeningnummer
43
Betrag
HET bedrag
44
Datum
DE datum
45
Unterschrift
de handtekening
46
wann
waaneer
47
etwas
iets
48
jemand
iemand
49
zu jemandem
tegen iemand
50
diskutieren
discussiëren
51
auffallen
opvallen
52
Eltern
de ouders
53
Lehrer
de leraar
54
Unbekannte(r)
de onbekende
55
Generation
de generatie
56
jung
jong
