537-557 (3.4 - 3.5) Flashcards
1
Q
signum
A
teken / -i
2
Q
tectum
A
dak, huis / -i
3
Q
verus
A
waar, echt / -a, -um
4
Q
carmen
A
lied, gedicht / -inis, v
5
Q
similis + dat
A
gelijk aan, gelijkend op / -is, -e
6
Q
qui, quae, quod
A
die, dat
7
Q
errare
A
zwerven, zich vergissen
8
Q
mutare
A
veranderen, verwisselen
9
Q
conari
A
proberen
10
Q
docere
A
onderwijzen / docui - doctum
11
Q
considere
A
gaan zitten / consedi - consessum
12
Q
scribere
A
schrijven / scripsi - scriptum
13
Q
liberi
A
kinderen / -orum
14
Q
pons
A
brug / -tis, m
15
Q
Tiberis
A
de Tiber / -is, m