466-490 (3.1 - 3.2) Flashcards
1
Q
mox
A
weldra / (bijwoord)
2
Q
prope
A
dichtbij / (bijwoord)
3
Q
tantum
A
zoveel, alleen maar / (bijwoord)
4
Q
quantum
A
hoeveel, zoveel (als) / (bijwoord)
5
Q
una
A
samen / (bijwoord)
6
Q
quoniam
A
aangezien / (ondersch. voegwoord)
7
Q
legatus
A
gezant, onderbevelhebber / -i
8
Q
maritus
A
echtgenoot / -i
9
Q
cura
A
zorg / -ae
10
Q
auxilium
A
hulp / -i
11
Q
arma
A
wapens / -orum, o
12
Q
iugum
A
bergkam, juk / -i
13
Q
periculum
A
gevaar / -i
14
Q
vallum
A
wal / -i
15
Q
privatus + abl
A
privé, beroofd van / -a, -um