446-465 (3.1) Flashcards
1
Q
dubitare
A
twijfelen, aarzelen
2
Q
incitare
A
aanvuren
3
Q
negare
A
ontkennen, weigeren
4
Q
servare
A
bewaren, redden
5
Q
latere
A
verborgen zijn
6
Q
manere
A
blijven / mansi - mansum
7
Q
miscere
A
vermengen / miscui - mixtum
8
Q
solere
A
gewoon zijn
9
Q
polliceri
A
beloven / pollicitus sum -/
10
Q
agnoscere
A
herkennen, erkennen / agnovi - agnitum
11
Q
edere
A
eten / edi - esum
12
Q
fingere
A
vormen, verzinnen / finxi - fictum
13
Q
intermittere
A
onderbreken / intermisi - intermissum
14
Q
petere
A
gaan naar, vragen / petivi - petitum
15
Q
ruere
A
vooruitstormen, instorten / rui - rutum