404-424 (2.2 - 2.3) Flashcards
1
Q
matrimonium
A
huwelijk / -i
2
Q
dignus
A
waardig, passend, waard / -a, -um
3
Q
plebs
A
het plebs / -is, v
4
Q
sedes
A
zitplaats, verblijfplaats / -is, v
5
Q
facinus
A
daad, misdaad / -oris, o
6
Q
numen
A
goddelijke macht / -inis, o
7
Q
species
A
aanblik, schijn / -ei
8
Q
consulere
A
beraadslagen, raadplegen, zorgen voor / consolui - consultum
9
Q
differre
A
verspreiden, uitstellen, verschillen / distuli - dilatum
10
Q
creber
A
talrijk / -a, -um
11
Q
auctoritas
A
gezag / -tis, v
12
Q
hiems
A
winter / -is, v
13
Q
creare
A
scheppen, benoemen tot
14
Q
vitare
A
vermijden
15
Q
carpere
A
plukken / carpsi - carptum