4 - Stoornissen van slapen en waken Flashcards

1
Q

Bespreek de slaapstadia.

A
  1. Oppervlakkige slaapfase: alfagolven vallen weg, thetagolven beginnen
  2. Thetagolven vallen weg, je krijgt slaapspoelen en K-complexen
  3. Diepe deltaslaap met grote, trage golven
  4. Diepe non-rem slaap wanneer er meer dan 50% delta-activiteit is
  5. REM-slaap: geen deltagolven meer, zaagtandgolven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Juist of fout?

Alle slaapstadia zijn gedurende de hele nacht even hard aanwezig.

A

Fout, de deltaslaap bevindt zich vooral in de eerste helft van de nacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke helft van de nacht draagt het meest bij tot het fysieke welbevinden de volgende dag?

A

1e helft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke helft van de nacht draagt het meest bij tot het psychologisch welbevinden en consolidatie?

A

De 2e helft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de gemiddelde slaaptijd?

A

7,5 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is insomnie?

A

Een subjectieve klacht van te weinig, inadequate of niet-restauratieve slaap mét nadelige gevolgen voor het functioneren overdag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de prevalentie van chronische insomnie?

A

10-20%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is psychofysiologische of ‘aangeleerde’ insomnie?

A

Insomnia, vaak na een emotionele gebeurtenis, waarbij de patiënt zelf bijdraagt aan zijn insomnie door een aantal onderhoudende factoren
- Negatieve conditionereing: associatie van slaapomgeving met stress, frustratie
- Slaapincompatibel gedrag: piekeren, geforceerde pogingen om toch te slapen, lange bedtijd
- Slapen wanneer er geen intentie is tot slapen
- Preoccupatie met slapeloosheid, ontkenning van andere problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Komt hypersomnie meer voor bij vrouwen of bij mannen?

A

Bij vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de oorzaken van OSAS?

A
  • Anatomische vernauwing van de BLW
  • Onvoldoende werking van BLW dilatoren
  • Obesitas
  • Retrognathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de nachtelijke symptomen van OSAS?

A
  • Luid snurken, afgewisseld met stille perioden
  • Woelige slaap, veel lichaamsbeweging
  • Nachtzweten
  • Nycturie, soms enuresis
  • Ochtendhoofdpijn
  • Droge mond, pijnlijke keel
  • Slaapinertie bij ontwaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kan opvallen bij KO bij patiënten met OSAS?

A

Bij 2/3e van de patiënten is er obesitas, frequent is er arteriële hypertensie, soms is er retrognathie en soms tonsillaire hypertrofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Komt OSAS meer voor bij mannen of vrouwen?

A

Mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor staat NOPD?

A

Het staat voor de algemene maatregelen die genomen moeten worden bij OSAS
N: nasale obstructie behandelen
O: obesitas behandelen
P: positie lichaam beïnvloeden
D: drugs vermijden (sedativa, alcohol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke zenuw kan gestimuleerd worden als behandeling van OSAS?

A

De nervus hypoglossus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van narcolepsie?

A
  1. Hypersomnie: slaapaanvallen overdag
  2. Abnormale REM slaap: hypnagoge hallucinaties (intens dromen bij inslapen) en slaapparalyse (spieratonie bij ontwaken)
  3. Cataplexie: spieratonie in waaktoestand uitgelokt door opwinding of emotie
17
Q

Wanneer treden de eerste symptomen van narcolepsie meestal op?

A

In de 2e levensdecade.

18
Q

Waarmee is een sterke associatie bij narcolepsie?

19
Q

Hoe kan je de zekerheidsdiagnose van narcolepsie stellen?

A

In het slaaplabo. Er is sprake van SOREM (sleep onset rem episodes) waarbij patiënten veel te snel in de REM slaap geraken. Ook is er een slaaplatentie van < 5 minuten.

20
Q

Welke biomarkers spelen een rol in de pathogenese van narcolepsie?

A

Er is een hypothese dat de neurotransmissie van orexine of hypocretine gestoord zou zijn. Bij patiëntn met narcolepsie vind je hier lage tot afwezige spiegels van in CSV.

21
Q

Waaruit bestaat de behandeling van narcolepsie?

A
  • Stimulantie voor hypersomnie met ‘drug-free holidays’ (methylfenidaat, amfetamine, modafenil, pemoline)
  • Suppressie abnormale REM fenomenen met TCA of SSRI
  • Strategische dutjes op vaste tijdstippen
22
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van restless legs syndroom?

A

Ferriprieve anemie, uremie, zwangerschap, diabetes en geneesmiddelen. Meestal is het echter idiopathisch.

23
Q

Hoe wordt restless legs behandeld?

A
  • Dopamine precursoren en agonisten (ropinerol, pramipexol)
  • Benzodiazepines: clonazepam
  • Codeïne en narcotische analgetica