24. Persoonlijkheidsstoornissen Flashcards

1
Q

Persoonlijkheidstrekken

A

Stabiele patronen van waarnemen, omgaan met en denken over de omgeving en zichzelf, die zich in een breed scala van situaties manifesteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheidsstoornissen

A

Cluster A (bizar):

  • paranoïde
  • schizoïde
  • schizotypisch

Cluster B (dramatisch):

  • antisociaal
  • borderline
  • theatrale
  • narcistische

Cluster C (angst):

  • ontwijkende
  • afhankelijke
  • obsessief-compulsief
  • 5-15% van de algemene bevolking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

A
  • de neiging andermans gedrag te interpreteren als opzettelijk vernederend of bedreigend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis

A
  • onverschillig in sociale relaties en vertonen een beperkte variatie in emotionele ervaringen en uitdrukkingswijzen.
  • vs schyzofrenie: negatieve symptomen worden afgewisseld met positieve, bij schizoïde alleen negatief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

A
  • patroon van eigenaardigheden in gedachten, uiterlijk en gedrag en tekortkomingen in persoonlijke relaties.
  • eigenaardige trekken en op cognitief-perceptuele stoornissen
  • vs vermijdende persoonlijkheidsstoornis: angst neemt af wanneer ze iemand leren kennen, bij schizotypisch niet.
  • comorbiditeit: depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

A
  • patroon van onverantwoordelijk en antisociaal gedrag.

- 18+, al gedragsstoornissen voor 15.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Borderline-persoonlijkheidsstoornis

A
  • patroon van instabiliteit van het zelfbeeld, relaties met anderen en emotionele reacties.
  • identiteitsstoornissen, sterk wisselende emoties, impulsiviteit.
  • affectlabiliteit
  • zelfdestructief gedrag, woede-uitbarstingen, chronisch gevoel van leegte en eenzaamheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Theatrale persoonlijkheidsstoornis

A
  • overdreven emotioneel gedrag en het voortdurend proberen de aandacht van anderen op zich te vestigen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

A
  • patroon van grootheidsgevoelens (zowel in fantasie als in gedrag), behoefte aan bewondering en een gebrek aan empathie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwijkende persoonlijkheid

A
  • patroon van geremdheid in het contact met anderen, een gevoel tekort te schieten en een angst door anderen negatief te worden beoordeeld.
  • kan samen met sociale fobie, gegeneraliseerd, worden gediagnosticeerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Afhankelijke persoonlijkheid

A
  • overdreven behoefte verzorgd te worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A
  • gepreoccupeerd met ordelijkheid, perfectionisme en controle
  • vs obsessief-compulsieve stoornis: geen dwanghandelingen/smetvrees?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Instrumenten voor het meten van persoonlijkheidspathologie

A
  • psychodiagnostisch gesprek of interview
  • PDQ-R
  • MCMI-III
  • IPDE
  • SCID-II
  • DIPD-IV
  • DIB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Big Five-model

A
  • stelt de combinatie van taal en persoonsomschrijvingen centraal en biedt daardoor voor patiënten een heldere en vaak herkenbare omschrijving van de persoonlijkheid.
  • neuroticisme
  • extraversie
  • openheid
  • altruïsme
  • consciëntieusheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Temperamentmodel

A
  • psychobiologsich model dat bestaat uit de temperamentdimensies novelty seeking, harm avoidance, reward depence en persistence, aangevuld met vier karakterdimensies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cognitieve model

A
  • veronderstelt dat het menselijk reageren in emotie en gedrag niet beïnvloed wordt dor de objectieve situatie, maar door de subjectieve perceptie van de situatie.
  • fundamentele assumpties: grondideeën die iemand heeft over zichzelf, anderen en de wereld
  • conditionele assumpties: veronderstellingen over causale relaties
  • instrumentele assumpties: over strategieën voor het vermijden van negatieve en het verkrijgen van positieve ervaringen
  • PDBQ
17
Q

Interpersoonlijk model van persoonlijkheidsstoornissen

A
  • mensen verwerven vroeg in de ontwikkeling een interpersoonlijke stijl, zij eigenen zich bepaalde rollen toe en ontwikkelen een definitie van zichzelf.
18
Q

Psychodynamisch model: theorie van Kernberg

A
  • zowel psychologische als biologische factoren dragen bij aan de uiteindelijke structurele organisatie van het ik of ego.
  1. kwaliteit van de realiteitstoetsing
  2. kwaliteit van de afweermechanismen
  3. mate van integratie van het beeld dat iemand van zichzelf en van anderen heeft.
19
Q

Biosociale leermodel van Millon

A
  • de persoonlijkheid ontwikkelt zich door een samenspel tussen biologische disposities en leerervaringen waarbij bekrachtiging een belangrijke rol speelt.
  • syndroomcontinuïteit.
  • Millon Clinical Multiaxial Inventory
20
Q

Behandeling

A
  • dialectische gedragstherapie
  • CGT
  • psychodynamische psychotherapie