13. Posttraumatische stress Flashcards

1
Q

Posttraumatische-stressstoornis

A
  1. Één of meer traumatische gebeurtenissen
  2. Traumatische gebeurtenis herbeleven
  3. Prikkels vermijden die aan gebeurtenis doen denken of minder reageren op omgeving
  4. Verschijnselen van verhoogde prikkelbaarheid
  • beperkte toekomst
  • comorbiteit (75%): alcoholafhankelijkheid en -misbruik, depressie (vr), gedragsstoornis, verslaving.
  • assessment: vragenlijst, SCID-I, GAPS, Mississippi-PTSD-schaal, Impact of Event Scale, Symptom Checklist
  • 7-12% lifetimeprevalentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

type I-trauma

A

Onverwachte (meestal) eenmalige gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

type II-traum

A

Aanhoudend of herhaaldelijk optredende gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Traumainfectie

A

Zodanige preoccupatie met het trauma teweegbrengen dat het functioneren er ernstig door wordt belemmerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Herbeleving

A
  • herinneringen
  • dromen
  • gedragen of voelen
  • intens psychisch lijden bij blootstelling
  • fysiologische reactiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afstomping van de algemene reactiviteit

A

Na een traumatische gebeurtenis reageren mensen dikwijls minder op wat er om hen heen gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Secundaire victimisatie

A

Het slachtoffer van een traumatische gebeurtenis wordt door de negatieve reacties van de omgeving (gebrek aan sociale steun, verwijten, beschuldigingen) als het ware opnieuw slachtoffer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verhoogde arousal

A
  • slaapklachten
  • moeite met emotie beheersing
  • concentratieproblemen
  • overmatige waakzaamheid
  • overdreven schrikreacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Acute-stressstoornis

A
  • twee dagen tot een maand

- dissociatieve symptomen (derealisatie, depersonalisatie, dissociatieve amnesie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aanpassingsstoornis

A
  • ontstaat na zeer verschillende, positieve en negatieve, traumatische en niet-traumatische stressvolle gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chronische aanpassingsstoornissen

A

Psychische problemen zijn reactie op langdurige stressbron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dosis-effectrelatie (Grinage)

A

Wie meer meemaakt, heeft een grotere kans PTSS te ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beheersingsoriëntatie

A

Intern (beheersbare interne factoren bepalen wat er gebeurt) en extern (onbeheersbare externe factoren bepalen wat er gebeurt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Risicofactoren

A
  1. Factoren die PTSS in sommige studies voorspellen en niet in andere.
  2. factoren die PTSS meer consistent voorspellen, maar in wisselende mate afhankelijk van de onderzochte groep en de gehanteerde methode.
  3. Factoren met een meer eenduidige voorspellende betekenis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Proximale factoren

A

Factoren die in de tijd dichter bij de traumatische gebeurtenis liggen. (sterkere relatie met PTSS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Distale factoren

A

Factoren die in de tijd verder liggen.

17
Q

Peritraumatische dissociatie

A

Dissociatieve ervaringen die tijdens en onmiddellijk na de traumatische gebeurtenis optreden, zoals een gevoel van onwerkelijkheid, een veranderde beleving van tijd en een veranderd zelfgevoel.

18
Q

Algemene stress-responsesyndroom

A
  1. outcry
  2. ontkenning
  3. herbeleving
  4. doorwerken
    5 voltooiing

Horowitz

19
Q

Leertheoretische verklaring

A

Tweefactorentheorie van Mowrer

20
Q

Cognitieve verklaring

A
  • beoordeling: primair en secundair
  • emotie- of individugerichte coping
  • probleem- of taakgerichte coping
21
Q

outreach

A

het ongevraagd en actief, vriendelijk maar niet opdringerig aanbieden van hulp.

22
Q

Critical incident stress debriefing (CISD)

A

De hulp bestaat uit een of meerdere groepsbijeenkomsten waarin de slachtoffers en hulpverleners de indrukken die ze hebben opgedaan tijdens en na de ingrijpende gebeurtenis, kunnen uiten bespreken.

23
Q

Gedragstherapie

A

Traumaverwerking dmv exposure

24
Q

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)

A

Nieuwe, krachtige methode voor de behandeling van acute- en posttraumatische- stressstoornissen bij mensen die een eenmalige traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt. (type I)

Even effectief als cognitieve gedragstherapie en effectiever dan farmacotherapie

25
Q

Interapy

A

Kortdurende behandeling via internet, waarbij een behandelprotocol voor posttraumatische stress en pathologische rouw wordt gevolgd.

  1. Deelnemers schrijven over hun pijnlijkste gedachten en gevoelens
  2. Zij leren anders aan te kijken tegen hun problemen
  3. Ze schrijven aan een ‘afscheidsbrief’ die ze met anderen kunnen delen