11. De paniekstoornis, fobieën en gegeneraliseerde angst Flashcards
Paniekaanval
- begrensde periode
- hevige subjectieve angst
- hartkloppingen
- transpireren
- trillen of beven
- ademnood
- pijn op de borst
- misselijkheid of buikklachten
- duizeligheid
- tintelingen
- opvliegers of koude rillingen
- derealisatie
- depersonalisatie
- angst om gek te worden of dood te gaan.
Specifieke fobie
Hevige, irrationele angst voor een welomschreven object of situatie.
- 4 - 9% van de bevolking
- Exposure therapie
Sociale fobie
Angst voor situaties waarin men mogelijk kritisch wordt beoordeeld of met onbekenden te maken krijgt.
- 7% van de bevolking
- Exposuretherapie, cognitieve gedragstherapeutische interventies of combinaties
Gegeneraliseerde-angststoornis
- non-situatieve angst
- minder hevig
- langdurig
- buitensporige angst en bezorgdheid over uiteenlopende zaken
- fixatie op alles wat fout kan gaan
- zorgen niet kunnen loslaten
- gespannen of gejaagd gevoel
- rusteloos
- snel vermoeid
- moeite met concentratie
- prikkelbaar
- slaapklachten
- onwillekeurige spierspanning
- gepieker is ‘talig’ en abstract
- restcategorie
- 2 - 3% van de bevolking
- Cognitieve interventies, applied relaxation
Paniekstoornis
- terugkerende onverwachte paniekaanvallen
- bang voor paniekaanval
- situaties vermijden (= met agorafobie)
- 1 - 5% van de bevolking
- Cognitieve therapie
Realistische angst
Treedt op bij confrontatie met een daadwerkelijke dreiging
Neurotische angst
Geen reactie op externe dreiging, maar onstaat wanneer de afweer van onaanvaardbare onbewuste impulsen dreigt te falen
Verdringing
Impulsen worden uit het bewustzijn gehouden
Verplaatsing
Impuls kan niet worden bevredigd door hem te richten op het oorspronkelijke object en wordt daarom verplaatst naar een ander object.
Verschuiving
Impuls kan niet worden bevredigd door hem te richten op het oorspronkelijke object en wordt daarom verplaatst naar een ander object.
Psychoanalytische visie
Angst heeft signaalfunctie: er moet meer energie worden geïnvesteerd om de onacceptabele impulsen af te weren.
Tweefactorentheorie van fobieën
Klassieke conditionering: Fobici menen dat de CS een voorspeller is van de UCS, maar dat is niet zo. Zij weten dit niet, omdat ze het niet uitproberen en vermijden daarom de CS. (ontstaan)
Operante conditionering: Het vermijdingsgedrag zorgt ervoor dat de fobicus blootstelling aan de UCS voorkomt. (voortbestaan)
Cognitieve theorie
Mensen worden niet geëmotioneerd door een gebeurtenis zelf, maar door de betekenis die ze aan die gebeurtenis verlenen.
Neuroticisme
Neiging negatief te denken over zichzelf, anderen en de wereld en uit de daarmee samenhangende neiging negatieve gevoelens te ervaren.
Negatieve misinterpretaties
Verleden: depressie
Toekomst: angststoornissen
Veiligheidsmaatregelen kunnen naast het in stand houden van de negatieve misinterpretaties deze zelfs versterken.
Selectieve informatieverwerking
Selectieve aandacht: angstige patiënten zijn geneigd de beperkte aandachtscapaciteit te richten op bronnen van waargenomen dreiging.
Selectieve interpretatie: Angstige mensen hebben de neiging bij (ambigue) gebeurtenissen of situaties die zowel een emotioneel neutrale als een negatieve interpretatie toelaten, de voorkeur te geven aan de negatieve interpretatie.
Cognitieve theorie van paniek
Lichamelijke sensaties en subjectieve angst niet zomaar samenhangen, maar dat de lichamelijke gewaarwordingen een oorzakelijke rol spelen bij het optreden van paniek.
Biologische aspecten
- locus coeruleus
- serotonine
- noradrenaline
- GABA
- genetische aanleg
Psychologische behandeling
- exposure (blootstelling aan gevreesde situatie)
- flooding (blootstelling aan meest vreeswekkende situatie aan het begin van de behandeling)
- graduele exposure (blootstelling aan gevreesde situaties door middel van een hiërarchie)