18. Middelgebonden stoornissen en verslaving Flashcards

1
Q

Misbruik

A

Iemand kan door het gebruik niet meer voldoen aan bepaalde verplichtingen, handelt gevaarlijk, komt met justitie in aanraking en/of veroorzaakt problemen met andere mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afhankelijkheid

A

Onvermogen om het middelengebruik te beheersen of te staken.

  • Tolerantie
  • Onthoudingsverschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Remissie

A

Wanneer iemand na een periode van afhankelijkheid gedurende ten minste één maand niet voldoet aan de criteria voor misbruik en afhankelijkheid.

  • vroege vs langdurige remissie
  • volledige vs gedeeltelijke remissie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Intoxicatie

A

Door het gebruik van (of blootstelling aan) een psychoactieve stof ontstaat een omkeerbaar middelspecifiek syndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onthouding

A

Iemand staakt of vermindert het gebruik na een periode van veelvuldig gebruik van een middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bewustzijnsverlagende middelen:

A
  • alcohol
  • opiaten (natuurlijke opiaten, halfsynthetische opiaten, zuiver synthetische, geheel chemish geproduceerde opiaten)
  • sedativa
  • hypnotica
  • pijndempend effect
  • remmen werking centrale zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stimulerende middelen:

A
  • amfetaminen
  • cafeïne
  • cocaïne (blokkeert prikkelgeleiding)
  • nicotine
  • lage tot normale dosering: aangenaam
  • te hoge dosis: angstig, prikkelbaar, achterdochtig en rusteloos
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bewustzijnsveranderende middelen

A
  • fencyclidine (ontremt en agressief)
  • hallucinogenen (LSD, geen gevoel van tijd)
  • cannabis (high gevoel, THC, negatieve tolerantie)
  • vluchtige stoffen (lallende spraak, evenwichtsstoornissen)
  • veranderen zintuiglijke gewaarwoordingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gevolgen van excessief gebruik

A
  • syndroom van Korsakov
  • delirium tremens
  • kans op leverziekte
  • neusproblemen bij snuivers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

polydruggebruik

A

men gebruikt meer dan één substantie tegelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Comorbiditeit

A
  • met andere middelgebonden stoornissen
  • met andere as-I-stoornissen
  • met as-II-stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sensitisatie

A

Na herhaald gebruik wordt de initiële respons op het middel steeds sterker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bifasische respons

A

vanwege het stimulerende effect direct na inname en het dempende effect als het alcoholpromillage in het bloed stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verslaving als excessieve trek-model

A

Een verslaving wordt gedefinieerd als ‘een emotionele binding aan een appetitieve activiteit, die zo sterk is dat iemand het moeilijk vindt deze activiteit te matigen, ondanks het feit dat ze schade veroorzaakt’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Genetische determinant

A

Genen spelen een rol bij het ontstaan van middelgerelateerde problemen. Een deel van de genetische bijdrage is algemeen voor verslavingen en een deel is middelgebonden. In dat laatste geval gaat het om verschillen in de mate waarin iemand de positieve en negatieve effecten van dat middel ervaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

spanningsreductiehypothese

A

Deze hypothese luidt dat alcoholisten drinken vanwege het belonende effect van spanningsreductie, veroorzaakt door de dempende werking van alcohol. (operante leerprincipes)

17
Q

perceived self-efficacy

A

Het vertrouwen dat iemand heeft om succesvol te handelen in een potentieel stressvolle situatie

18
Q

Compensatoir model

A

De verslaving blijft in stand omdat cues, zoals de gebruikersomgeving, compensatoire responsen ontlokken die worden ervaren als een sterke drang het middel te gebruikten (craving) wat vervolgens druginname motiveert.

19
Q

Appetitief model

A

Organismen leren bij veelvuldig drugggebruik een associatie tussen de cues en het positieve, belonende effect van de drug.

(Brain games)

20
Q

Sensitisatiemodel

A

Verslaving is het gevolg van het steeds gevoeliger worden van het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de verwerking van belonende stimuli en voor de motivatie beloning te bemachtigen, zoals bijvoorbeeld het plezierige effect van drugs.