18. Middelgebonden stoornissen en verslaving Flashcards
Misbruik
Iemand kan door het gebruik niet meer voldoen aan bepaalde verplichtingen, handelt gevaarlijk, komt met justitie in aanraking en/of veroorzaakt problemen met andere mensen.
Afhankelijkheid
Onvermogen om het middelengebruik te beheersen of te staken.
- Tolerantie
- Onthoudingsverschijnselen
Remissie
Wanneer iemand na een periode van afhankelijkheid gedurende ten minste één maand niet voldoet aan de criteria voor misbruik en afhankelijkheid.
- vroege vs langdurige remissie
- volledige vs gedeeltelijke remissie
Intoxicatie
Door het gebruik van (of blootstelling aan) een psychoactieve stof ontstaat een omkeerbaar middelspecifiek syndroom.
Onthouding
Iemand staakt of vermindert het gebruik na een periode van veelvuldig gebruik van een middel.
Bewustzijnsverlagende middelen:
- alcohol
- opiaten (natuurlijke opiaten, halfsynthetische opiaten, zuiver synthetische, geheel chemish geproduceerde opiaten)
- sedativa
- hypnotica
- pijndempend effect
- remmen werking centrale zenuwstelsel
Stimulerende middelen:
- amfetaminen
- cafeïne
- cocaïne (blokkeert prikkelgeleiding)
- nicotine
- lage tot normale dosering: aangenaam
- te hoge dosis: angstig, prikkelbaar, achterdochtig en rusteloos
Bewustzijnsveranderende middelen
- fencyclidine (ontremt en agressief)
- hallucinogenen (LSD, geen gevoel van tijd)
- cannabis (high gevoel, THC, negatieve tolerantie)
- vluchtige stoffen (lallende spraak, evenwichtsstoornissen)
- veranderen zintuiglijke gewaarwoordingen
Gevolgen van excessief gebruik
- syndroom van Korsakov
- delirium tremens
- kans op leverziekte
- neusproblemen bij snuivers
polydruggebruik
men gebruikt meer dan één substantie tegelijk
Comorbiditeit
- met andere middelgebonden stoornissen
- met andere as-I-stoornissen
- met as-II-stoornissen
sensitisatie
Na herhaald gebruik wordt de initiële respons op het middel steeds sterker
bifasische respons
vanwege het stimulerende effect direct na inname en het dempende effect als het alcoholpromillage in het bloed stijgt.
Verslaving als excessieve trek-model
Een verslaving wordt gedefinieerd als ‘een emotionele binding aan een appetitieve activiteit, die zo sterk is dat iemand het moeilijk vindt deze activiteit te matigen, ondanks het feit dat ze schade veroorzaakt’.
Genetische determinant
Genen spelen een rol bij het ontstaan van middelgerelateerde problemen. Een deel van de genetische bijdrage is algemeen voor verslavingen en een deel is middelgebonden. In dat laatste geval gaat het om verschillen in de mate waarin iemand de positieve en negatieve effecten van dat middel ervaart.
spanningsreductiehypothese
Deze hypothese luidt dat alcoholisten drinken vanwege het belonende effect van spanningsreductie, veroorzaakt door de dempende werking van alcohol. (operante leerprincipes)
perceived self-efficacy
Het vertrouwen dat iemand heeft om succesvol te handelen in een potentieel stressvolle situatie
Compensatoir model
De verslaving blijft in stand omdat cues, zoals de gebruikersomgeving, compensatoire responsen ontlokken die worden ervaren als een sterke drang het middel te gebruikten (craving) wat vervolgens druginname motiveert.
Appetitief model
Organismen leren bij veelvuldig drugggebruik een associatie tussen de cues en het positieve, belonende effect van de drug.
(Brain games)
Sensitisatiemodel
Verslaving is het gevolg van het steeds gevoeliger worden van het hersengebied dat verantwoordelijk is voor de verwerking van belonende stimuli en voor de motivatie beloning te bemachtigen, zoals bijvoorbeeld het plezierige effect van drugs.