21/ Hemisferische Asymmetrie Flashcards

1
Q

Wat toont neuroanatomische asymmetrie van de cortex

A

,”Structurele asymmetrie zichtbaar op CT of MRI occipitaal links over de middellijn, frontaal rechts veroorzaakt door Yakovlevian torque.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de algemene regel omtrent asymmetrie in de hersenen

A

,Evolutionair oude gebieden (primair motorisch/sensorisch) zijn meer symmetrisch dan recentere gebieden zoals de frontale cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bepaalt de kliniek bij letsels in het taalnetwerk

A

,De locatie van het letsel in het taalnetwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn gelateraliseerde corticale functies

A

,”Handvoorkeur, taal, motoriek, aandacht en meer.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontwikkelt handvoorkeur zich

A

,Begint al foetaal (bijvoorbeeld duimzuigen) en wordt vastgesteld tijdens de kleutertijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de relatie tussen handvoorkeur en taal

A

,Bijna alle rechtshandigen (90% van de bevolking) hebben taalcentrum in de linkerhemisfeer bij linkshandigen is 27% R-hemisfeer dominant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke moderne technieken worden gebruikt voor neurowetenschappelijk onderzoek

A

,”Functionele MRI (fMRI), EEG/MEG, en transcraniële magnetische stimulatie (neuromodulatie).”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat toont fMRI van het taalnetwerk

A

,”Een duidelijke lateralisatie in de linkerhemisfeer bij de meeste deelnemers, met lokale variaties tussen individuen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een netwerk/connectoom

A

,Een systeem van onderling verbonden ‘hubs’ letsel aan één regio kan de functie van het hele netwerk beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat verbindt Broca en Wernicke in het taalnetwerk

A

,”De arcuate fasciculus, een wittestoftractus.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de rol van Broca in het taalnetwerk

A

,Betrokken bij spraakproductie en syntactische analyse (gebied BA44-45).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet de ventrale stroom in het dual stream model

A

,Begrip van spraak en lexicosemantische koppeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet de dorsale stroom in het dual stream model

A

,Het mappen van akoestische input naar motorische regio’s en spraakproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is orthografie

A

,De weergave van klanken van een taal door geschreven of gedrukte symbolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen fonemen en grafeem-foneem-koppeling

A

,Fonemen zijn klanken van lettergrepen grafeem-foneem-koppeling is het linken van letters aan klanken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er in de visuele woordvormherkenningsregio

A

,BA37 (fusiforme gyrus) detecteert visuele woordvormen voor lexicale verwerking.

17
Q

Wat doet de rechterhemisfeer bij taalverwerking

A

,”Betrokken bij prosodie (intonatie, emotie) en compensatie na letsel in de linkerhemisfeer.”

18
Q

Welke onderdelen zijn betrokken bij inner speech

A

,Broca en STG voor stille taalverwerking Broca en SMA (BA6) voor hardop lezen.

19
Q

Wat is een voorbeeld van plasticiteit na hersenletsel in de linkerhemisfeer

A

,Compensatie door activatie in de rechterhemisfeer.

20
Q

Welke bilaterale activaties vinden plaats tijdens lezen en luisteren

A

,Activatie van STG/STS bilateraal voor lexicale mapping in het fonologisch netwerk.

21
Q

Welke functie heeft de rechter inferieure frontale gyrus (BA44)

A

,”Verantwoordelijk voor prosodie (intonatie), affectieve en niet-affectieve interpretatie, en bij aprosodie: productie van afgevlakte spraak.”

22
Q

Wat is de functie van de rechter BA22

A

,Begrip van prosodie.

23
Q

Hoe compenseert de rechter hemisfeer na hersenletsel links

A

,”Plasticiteit, vooral bij jongere personen, leidt tot betere compensatie.”

24
Q

Welke hersengebieden zijn actief bij tonen/geluiden zonder fonemen

A

,Heschl bilateraal actief en Wernicke voor spraakdetectie met frontale controle.

25
Q

Wat gebeurt er bij luisteren naar woorden

A

,Foneemextractie in planum temporale. Lexicale mapping in STS. Lexicosemantische koppeling in de ventrale stroom. Syntactische analyse door Broca en andere regio’s.

26
Q

Wat is de rol van top-down projecties tijdens luisteren

A

,”Integratie in context, bv. gebruik van voornaamwoorden en dynamische interpretatie.”

27
Q

Welke gebieden zijn betrokken bij het herkennen van visuele vormen

A

,BA17/18/19 voor visuele detectie en BA37 (fusiforme “visual word form area”) voor woordvormherkenning.

28
Q

Welke stappen vinden plaats bij het luidop lezen

A

,Detectie visuele vormen → lexicale mapping STS. Lexicosemantische koppeling in ventrale stroom. Inner speech: Broca en STG. Motorische controle: SMA en hogere-orde cognitieve controle in DLPFC en anterieure cingulaire cortex.

29
Q

Wat zijn kenmerken van afasie

A

,”Verworven taalstoornis met of zonder spraakstoornis, bv. Broca-afasie (spraakproductie verstoord) of Wernicke-afasie (begripsstoornis).”

30
Q

Wat is dysarthrie

A

,Motorische spraakstoornis met onduidelijke spraak door krachtsverlies.

31
Q

Wat is aprosodie

A

,”Verstoorde klankkenmerken van spraak, bv. monotone spraak bij afwezigheid van toonhoogteverschillen.”

32
Q

Wat zijn kenmerken van Broca-afasie

A

,”Non-fluente spraak met agrammatisme, spraakapraxie en moeilijkheden bij nazeggen.”

33
Q

Wat zijn kenmerken van Wernicke-afasie

A

,”Vloeiende spraak met parafasieën, gestoorde semantiek en begrip, en vaak problemen bij nazeggen.”

34
Q

Wat gebeurt er bij letsel in de rechter pariëtale cortex

A

,”Neglect van de linkerhelft van de ruimte, extinctie bij bilaterale stimuli en astereognosie bij sensorische identificatie van objecten.”

35
Q

Wat is het verschil tussen rechter en linker pariëtale cortex

A

,Rechts: aandacht en ruimteweergave. Links: uitvoering van aangeleerde motorische handelingen en coördinatie met visuele input.

36
Q

Hoe test je een fatische stoornis

A

,”Door spontane spraak, herhaling, begrip, lezen, benoemen en schrijven te beoordelen.”

37
Q

Wat test je bij ideomotorische apraxie

A

,”Of een persoon een beweging op vraag kan nadoen, ondanks intact begrip en motoriek.”

38
Q

Wat zijn kenmerken van dyslexie

A

,”Persisterende problemen met lezen/spelling door fonologische verwerkingsstoornissen, soms met visuele componenten en erfelijke basis.”