1B1 week 3 HC 8 & 9 Pathofysiologie en farmacotherapie Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillende vormen van arteriële obstructie?

A
  • Atherosclerose
  • Hypertensie
  • Vasculitis (ontsteking binnenwand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn oorzaken van atherosclerose?

A
  • Erfelijke factoren
  • Inactiviteit, voeding, roken
  • Hypertensie, diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er met de druk achter een stenose?

A

Neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zorgt voor het constant blijven van de flow bij drukverandering?

A

Autoregulatoir bereik

- R arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is er geen autoregulatie meer mogelijk?

A

Bij straal reductie van > 50%

Oppervlakte lumen < 25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het gevolg van verstoorde zuurstofbalans?

A

Ischemie

- Anaeroob metabolisme, functieverlies, celschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer vindt doorbloeding van de hartspier plaats?

A

Tijdens de diastole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is angina pectoris?

A

Onvoldoende doorstroming collateralen van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke typen angina pectoris zijn er?

A
  • Stabiel (atherosclerose)
  • Instabiel (thrombus)
  • Prinzmetal (coronairspasmen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kun je verstoorde zuurstofbalans oplossen?

A
  • Perfusie verhogen

- Behoefte verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke typen behandeling zijn er tegen angina pectoris?

A
  • Couperen: afbreken aanval

- Profylactisch: voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke typen farmacotherapie zijn er tegen angina pectoris?

A
  • Nitraten
  • B-receptor antagonisten
  • Calcium antagonisten
  • Antistollings middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werken nitraten?

A
  1. NO bindt aan guanulaatcyclase
  2. GC activeert cGMP
  3. Dilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen nitraten tegen angina pectoris?

A

Verwijding veneuze bloedvaten
- Afname preload, diameter LV en zuurstofbehoefte
Verwijding coronaire collateralen
Verwijding arteriolen (bij hoge dosis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe treedt er tolerantie op tegen nitraten?

A

Door tekort aan SH groepen van enzymen nodig voor vorming NO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werken B-receptoren antagonisten tegen angina pectoris?

A
  • Verlaging HF

- Langere diastole, betere myocardiale perfusie

17
Q

Hoe werken calcium antagonisten tegen angina pectoris?

A

Remmen verschillende calcium kanalen

  • Negatief inotroop en negatief chronotroop
  • Vooral tegen coronairspasmen (Prinzmetal)
18
Q

Welke calcium antagonisten zijn er en waar werken ze?

A
  • Verapamil: in het hart
  • Nifedipine: in weerstandsvaten
  • Diltiazem: hart en bloedvaten
19
Q

Wat zijn nadelen van calcium antagonisten?

A
  • Korte halvewaardetijd, dus veel per dag
  • Nifedipine niet bij instabiele angina pectoris
  • Nifedipine niet in combinatie met b-blokkers
20
Q

Wat kun je nog meer geven bij instabile angina pectoris?

A

Aspirine en heparine

21
Q

Welke nitraten zijn er?

A

Nitroglycerine, isosorbidedinitraat (ISDN), isosorbidemononitraat (ISMN)

22
Q

Waarom rijdt ischemie tot celzwelling?

A
  1. Gebrek 02
  2. ATP niveau daalt
  3. NaK-pomp minder actief
  4. Stijging intracellulair Na+
  5. Waterinflux
23
Q

Welke factor is de grens tussen reversibele en irreversibele celschade?

A

Membraanschade (door o.a. Ca2+ influx)

24
Q

Welke factoren spelen een rol bij de snelheid van onherstelbare schade?

A
  • Volledige of gedeeltelijke afsluiting
  • Alternatieve bloedtoevoer
  • Acute of geleidelijke afsluiting
  • Gevoeligheid zuurstoftekort
25
Q

Wat is het gevolg van membraanschade?

A

Celeiwitten lekken in de bloedbaan, waarop ontstekingscellen reageren

26
Q

Welke soorten necrose zijn er?

A

Coagulatieve: stollend
Liquefactieve: vervloeiende

27
Q

Welke adapties aan ischemie zijn er?

A
  • Vaatnieuwvorming
  • Ischemische preconditionering (bescherming)
  • Hypertrofie/hyperplasie