1B1 week 2 HC 4 & 5 Neurotransmitters beïnvloeden Flashcards

1
Q

Welke typen autonome zenuwstelsel farmatica zijn er?

A
  • Parasympathicomimetica
  • Parasympathicolytica
  • Sympathicomimetica
  • Sympathicolytica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt acetylcholine gevormd?

A

Choline + acetyl-CoA

- ChAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat breekt acetylcholine af?

A

Acetylcholine-esterase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de gevolgen van nicotine receptoren in ganglia, bijniermerg, presynaptisch en skeletspier?

A

Ganglia: transmitter afgifte
Bijniermerg: (nor)adrenaline afgifte
Presynaptisch: transmitter afgifte
Skeletspier: contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn gevolgen van muscarine?

A

Daling HF, verwijding bloedvaten, contractie oog/bronchien/maagdarm/urineblaas, speeksel afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt noradrenaline gevormd?

A

Tyrosine -> DOPA -> Dopamine -> noradrenaline

  • Tyrosine hydroxylase
  • L-dopa decarboxylase
  • Dopamine B-hydroxylase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is anders aan hergebruik van noradrenaline?

A

Wordt niet afgebroken, maar opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zijn de verschillende adrenerge receptoren gevoelig voor?

A
  • a1 en a2: vooral noradrenaline en adrenaline
  • b1: vooral isoprenaline, ook (nor)adrenaline
  • b2: isoprenaline en adrenaline, niet noradrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het effect van a1 agonisten?

A

Vasocontrictie, verhoging bloedruk, mydriasis, sluiting blaas sphincter
-> lokale bloeding stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het effect van a2 agonisten?

A

Verminderde transmitter afgifte, vasoconstrictie, verminderde insuline afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het effect van b1 agonisten?

A

Stijging HF, stijging hartcontractiliteit, stijging hartgeleiding, stijging renine afgifte
-> hartstilstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het effect van b2 agonisten?

A

Vaatverwijding, verslapping bronchii, verslapping baarmoeder, verhoging glycogenolyse, glucagon afgifte
-> astma, dreigende vroeggeboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer worden a1 antagonisten gebruikt?

A

Hypertensie, prostaat hypertrofie, bijnier tumor, perifeer vastlijden (Raynaud)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer worden b1 antagonisten gebruikt?

A

Hartritmestoornissen, preventie hartinfarct, angina pectoris, hypertensie, migraine, angst tremoren, glaucoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe remmen a2 agonisten transmitter afgifte?

A

a2 receptor in synapsspleet meten hoeveelheid noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom leidt noradrenaline in een wakker proefpersoon tot daling hartfrequentie?

A

Baroreceptoren