1.7 Foetale hartbewaking Flashcards

1
Q

Wat is het belang van de foetale registraties?

A

Contracties veroorzaken een periodiek zuurstoftekort > verdedigingsmechanisme van de foetus treedt in werking

Door foetale registratie bekijken we of de foetus het hele proces van arbeid blijft verdragen zonder > foetus moet kunnen recupereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Waardoor kan het foetale hart hypoxie eerder signaleren dan het adulte hart?

A
  1. Lagere zuurstofsaturatie & -spanning: 4 circulatoire shunts
  2. Zuurstofarme intra-uteriene milieu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Waarom is er een lagere zuurstofsaturatie - spanning in de foetale circulatie?

A

Nodig voor een efficiënte zuurstofuitwisseling thv de placenta > lage zuurstofspanning: foetaal Hb hogere affiniteit zuurstof dan adulte Hb > °zuurstof ‘wegzuigen’ bij moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Welke vier circulatoire shunts zorgen voor deze lage zuurstofspanning?

A
  1. Placenta
  2. Ductus venosus
  3. Foramen ovale
  4. Ductus arteriosus

Trapsgewijze daling zuurstofspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Hoe zorgt de placenta voor een lage zuurstofspanning?

A
  • 1/3 placenta neemt niet deel aan zuurstofuitwisselingsproces > reserveweefsel
  • Bloed uit dit deel vermengt zich in v. umbilicalis met zuurstofrijk bloed > °meest zuurstofrijke bloed krijgt lagere zuustofspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Hoe zorgt de ductus venosus voor een lage zuurstofspanning?

A

Thv monding DV in VCI mengt zuurstofrijke bloed uit v. umbilicalis met zuurstofarme bloed uit VCI uit onderste lichaamshelft > °dalende zuurstofspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Hoe draagt het foramen ovale bij tot de zuurstofspanning?

A

Via VCI in rechteratium:
> Deel ongewijzigd door foramen ovale naar linkeratrium
> Achtergebleven deel in rechteratrium vermengt met zuurstofarmbloed uit hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Hoe draagt het ductus arteriosus bij tot de zuurstofspanning?

A

Bloed in linkeratrium > mengt thv DA met zuurstofarm bloed uit rechteratrium > °dalende zuustofspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Hoe wordt deze lage zuurstofspanning gecompenseerd?

Gevolg?

Hersenen voorzien van bloed door…

A

Shunts laten toe om bepaalde delen van foetale circulatie op te splitsen & parallel te schakelen met elkaar

Voornaamste organen eerst van bloed voorzien: lever, hart & hersenen

Fetal brain sparing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Hoe & waar vindt de eerste stap van de fetal brain sparing plaats?

A

Thv monding v. umbilicalis in foetale lever
1. Gezonde foetus
> 75% bloed via vena porta naar lever
> 25 % bloed via DV naar VCI naar hart
2. Verminderde placentaire functie met lager O2
> 40 % bloed via DV naar VCI naar hart & hersenen > °voordeel hart & hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Waarom is de lever belangrijk bij het oxygenatieproces?

A

Vanaf 8-30w: lever = erytropoëtisch orgaan: hogere zuurstofbevloeiing > verhoogde aanmaak rbc > °betere oxygenatie foetus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Hoe & waar vindt de tweede stap van de fetal brain sparing plaats?

A

Thv DA
* DA mondt uit in aorta distaal van coronaire/cefale arteriae > hart, hoofd & hersenen eerst O2 rijk bloed (minder weerstand dan aorta descendens) > °verhoogde perifere vasculaire weerstand = °foetale hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Waartoe leidt de foetale hypertensie?

A

Foetale hart moet tegen hoge weerstand bloed rondpompen > verhoogd zuurstofverbruik hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Wat is de limiterende factor van het zuurstofverbruik van het hart?

A

De balans tussen zuurstoftoevoer & -verbruik
* verbruik hoger dan toevoer: hart overschakelen op anaërobe metabolisatie > minder efficiënt & snellere uitputting foetale cardiale reserves > °snellere detectie zuurstofgebrek thv hart tov hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fysiologie van het foetale hartritme

Waarom is foetale cardiale monitoring zo belangrijk?

A

Vroege detectie hypoxie vooraleer hersen- of orgaanschade optreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

FHT

Hoe wordt het hartritme & de hartactiviteit bepaald?

A

Spontane ontladingen sinoatriale knoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

FHT

Waardoor wordt de frequentie van de ontladingen beïnvloed?

A
  1. Species
  2. Basale metabolisme: hoger dan volwassene > °hogere frequentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

FHT

Wat zijn de normale FHT tijdens de zwangerschap?

A

110-150 slagen per minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

FHT

Welke knoop zorgt ook voor pacemakeractiviteit?

A

Atrioventriculaire knoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

FHT

Wat is er anders aan de atrioventriculaire knoop?

A
  • Ontladingsfrequentie lager: 60-80 sl/min
  • Bij normale werking sinoatriale knoop: niet actief
  • Bij uitval sinoatriale knoop > overnemen pacemakeractiviteit > °lager hartritme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

FHT

Wanneer neemt de atrioventriculaire knoop over?

A

Fysiologisch:
* Prematuriteit: kortdurende ‘spikes’ = deceleraties

Pathologisch:
* Bepaalde vormen foetale basislijn
* Aanhoudende bradycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

FHT

Wat duidt op een goed foetaal hartritme?

A
  1. Stabiel basisritme: 110-150 sl/min
  2. Acceleraties aanwezig
  3. Voldoende variabiliteit
  4. Afwezigheid van deceleraties (die langer duren dan 15sec)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Controlemechanismen FHT

Welke mechanismen beïnvloeden het hartritme?

Welk belangrijkst?

A
  1. Neuro-endocriene factoren: autonoom zenuwstelsel
  2. Lokale metabole processen

Autonoom zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Controlemechanismen FHT

Waaruit bestaat het autonoom zenuwstelsel?

Waar bevinden regulerende centra zich?

Reageren op welke stimuli?

A
  1. Orthosympathische zenuwen
  2. Parasympathische zenuwen

Hersenstam

Chemo-, baro-, thermo- & gevoelsreceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Controlemechanismen FHT

Waartoe draagt het autonoom zenuwstelsel bij?

A
  • Bepaalt het foetale leven
  • Variaties in de foetale harttonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Controlemechanismen FHT

Waarvoor zorgen orthosympathische stimuli?

Synoniem?

A

Activatie van cardiovasculaire respons > FHT stijgt

Fight or flight

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Controlemechanismen FHT

Waarvoor zorgen parasympathische stimuli?

Synoniem?

A

Relaxatie > FHT daalt

Rest and digest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Controlemechanismen FHT

Waarvoor zorgt de wisselwerking tussen ortho- & parasympathische stimuli?

Synoniem?

Engels

A

Constante variaties hart- & vaatstelsel > °constante verandering cardiale basisritme

Slag-op-slagvariabiliteit

Beat-to-Beat variabiliteit > Short term variability

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Controlemechanismen FHT

Wat gebeurt er bij verminderde hersenstamactiviteit?

A

Slag-op-slagvariabiliteit lager > sterke activatie (orthosympathisch) > toename variatie > °acceleraties hartritme > daarna pas deceleratie bij aanhoudende hypoxie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Controlemechanismen FHT

Waarvan is de graad en snelheid van de respons van het autonoom zenuwstelsel afhankelijk?

A

Type mediërende receptor:
> chemo- & gevoelsreceptoren stimuleren parasympaticus trager & geleidelijker
> baroreceptoren genereren abrupte respons vb. navelstrengcompressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Controlemechanismen FHT

Hoe evolueert de slag-op-slagvariabiliteit tijdens de zwangerschap?

A
  • Hoe verder gevorderd, hoe matuurder het autonoom zenuwstelsel is > ° dalen basisritme
  • Orthosympathisch matureert sneller dan parasympathisch stelsel > °premature baby hoger ritme dan à terme baby + lagere activiteit parasympathisch stelsel > °lagere slag-op-slagvariabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Controlemechanismen FHT

Hoe verhouden het basisritme & de variabiliteit zich tijdens de zwangerschap?

A

Omgekeerd evenredig
Hoe hoger het basisritme, hoe lager de variabiliteit.
> matuurder: basisritme daalt, variabiliteit stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Controlemechanismen FHT

Waarvoor is variabiliteit een teken?

A

Dat het CZS het cardiovasculaire systeem kan monitoren & aanpassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Controlemechanismen FHT

Welke andere neuro-endocriene mechanismen hebben invloed op het hartritme?

A
  1. Drukregulerende hormonen: adrenaline & noradrenaline
  2. Volumeregulerende hormonen thv nieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Controlemechanismen FHT

Welke metabole processen beïnvloeden het hartritme?
Voorbeeld

A

Via anaërobe metabolisatie & lactaatproductie

vb. inadequate cardiale oxygenatie > verminderde intracellulaire energieproductie > verlaagde respons/inactivatie sympathische stimuli van intracellulaire processen > hartspier reageert niet meer op hypoxie > °deceleratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Invloeden FHT

Wat veroorzaakt zoal veranderingen in de foetale harttonen?

Zijn deze veranderingen normaal?

A
  1. Geneesmiddelen
  2. Normale veranderingen in foetale hartactiviteit
  3. Wijzigingen placentaire doorbloeding
  4. Hypoxie
  5. Temperatuurverhogingen
  6. Externe stimuli

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Invloeden FHT

Wat beïnvloedt een normale bloedvoorziening & foetale circulatie?

A
  1. Hoog bloedvolume
  2. Lage druk
  3. Trage stroomsnelheid > langdurig foetomaternaal contact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Invloeden FHT

Hoe wordt het verhoogd bloedvolume bekomen?

A
  1. Fysiologische bloed- en plasma-expansie van 40% bij de moeder
  2. Maternale circulatoire redistributie > °meer bloed naar uterus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Invloeden FHT

Wat zou het gevolg zijn van de verhoogde bloedtoevoer?

A

°Sterke vullingsdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Invloeden FHT

Waarom ontstaat er geen sterke vullingsdruk thv de placenta?

A

Uteriene bloedvaten passen zich aan
> spiraalarteriën verwijden > maternale bloed sijpelt in intervilleuze ruimte > snelheid & druk daalt sterk voor de placenta
> myometrium met arterioveneuze anastomosen > °overdukklep om maternale bloed af te voeren bij te hoge druk in intervilleuze ruimtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Invloeden FHT

Waarvoor zorgt het maternale placentaire bed?

A

Foetomaternale stofuitwisseling wordt snel & efficiënt aangepast volgens de behoeften van het moment door gevoeligheid voor tonus en vulling van het capillair netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Invloeden FHT

Wat gebeurt bij hypovolemie & drukdaling?

Wanneer?

A

Sterke daling uteriene perfusie

Hypertensie, epidurale, VCS, aorta-iliacale compressie of contracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Invloeden FHT

Wat is het verschil tussen VCS & aorta-iliacale compressie?

A

VCS:
> Vena Cava wordt afgeklemd door gewicht baarmoeder
> FHT dalen: eerst tachycardie dan deceleraties
> Maternale RR daalt ook

AIC:
> Aorta iliaca wordt dichtgeduwd door gewicht baarmoeder
> FHT dalen
> Maternale RR blijft ok

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Invloeden FHT

Wat gebeurt bij normale stofuitwisseling tijdens contracties?

A

Zuurstofuitwisseling gebeurt tussen de contracties door > foetus benut slechts 50% O2 van maternale aanvoer

Bloed wordt in intervilleuze ruimtes ‘gecapteerd’ > niet in- of uitstromen > andere 50% O2 blijft in intervilleuze ruimte > gecapteerde bloed kan blijven uitwisselen tijdens contracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Invloeden FHT

Wat zijn 2 oorzaken van gecompromitteerde zuurstofuitwisseling tijdens contracties?

A
  1. Te sterke baarmoederactiviteit
  2. Globale vermindering van de uteriene perfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Invloeden FHT

Wat gebeurt er bij te sterke baarmoederactiviteit?

voorbeeld

A

Er is te weinig tijd om het bloed in de placentaire ruimtes te verversen > bloed blijft ‘gecapteerd’

Uteriene hypertonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Invloeden FHT

Wat gebeurt er bij de globale vermindering van de uteriene perfusie?

Voorbeeld

A

Foetus moet meer dan 50% O2 benutten > °onvoldoende O2 reserve in intervilleuze ruimtes

intra-uteriene groeirestrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Invloeden FHT

Wat gebeurt er bij gecompromitteerde stofuitwisseling tijdens contracties?

A

Verminderde zuustofuitwisseling > °daling zuurstofspanning foetale bloed > °reflectoire respons autonome zenuwstelsel door chemoreceptoren of rechtstreekse inhibitie moleculaire mechanismen van geleiding & contractiliteit myocardcellen > °chemoreceptor deceleraties of bradycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Invloeden FHT

Waardoor ontstaat compressie thv de navelstreng?

A
  1. Navelstrengomstrengeling
  2. Dichtdrukken NS tussen voorliggend deel & bekken- of uteruswand bij een contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Fysiologie zuurstoftoevoer

Waarop is de fysiologische zuurstoftoevoer naar de foetus gebaseerd?

A
  1. Placentaire doorbloeding
  2. Normale gasuitwisseling foetus/placenta en foetus/weefsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Fysiologie zuurstoftoevoer

Wat houdt de placentaire doorbloeding in?

Hoeveel bloed?

A
  • Placentair vaatbed = grotendeels foetaal
  • Uitwisseling: navelstrengarteriën tot in villi in intervilleuze ruimte & maternaal bloed in intervilleuze ruimte vanuit spiraarlarteriën > via venen naar navelstrengvene > vena porta foetus > lever foetus

A term: 500-600ml/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Fysiologie zuurstoftoevoer

Wat gebeurt er met de placentaire doorbloeding bij een contractie?

A

Bij contractie >30mmHg: maternale bloeddoorstroming volledig onderbroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Fysiologie zuurstoftoevoer

Wat gebeurt er bij acute zuurstofnood of hypovolemie?

A

Moeder beschermt eerst zichzelf > °problemen foetus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Fysiologie zuurstoftoevoer

Waardoor krijgen we een grotere zuurstofopname & koolstofafgifte?

A
  • Maternale bloed in intervilleuze ruimte = relatief zuurstofarm
  • Hb gehalte foetus is hoger
  • Bindingcapaciteit foetaal Hb is hoger
  • Bij bepaalde zuurstofspanning: foetale zuurstofsaturatie hoger
  • Lagere foetale PH: zuurstof makkelijker losgelaten aan weefsels
  • Gescheiden bloedstromen (foramen ovale): zuurstofrijkbloed eerst naar hart en naar hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Fysiologie zuurstoftoevoer

Hoe kan de foetus zich beschermen tegen zuurstoftekort?

A
  • Verminderd energieverbruik vooral tijdens zwangerschap (minder bewegen, minder groeien)
  • Cardiovasculaire aanpassingen
    > Verbetering placentaire doorbloeding
    > Redistributie circulatie (reservedeel placenta inschakelen)
  • Metabole veranderingen: aerobe verbranding naar anaerobe verbranding in extremiteiten > afvalproducten (lactaat) > °verzuring op termijn
56
Q

Fysiologische zuurstoftoevoer

Wat gebeurt er bij ernstig zuurstoftekort bij de foetus?

A
  • Foetale stresshormonen > HR stijgt
  • Foetale bloeddruk stijgt
  • Placentaire doorbloeding verhoogt > reservedeel placenta wordt eventueel ingezet
  • Verminderde doorbloeding perifere weefsels
57
Q

Hypoxie

Wat begrijpen we als foetale nood?

A

= toestand waarbij de foetale fysiologie zodanig veranderd is dat er permanente schade & zelfs de dood van de foetus kan optreden

58
Q

Hypoxie

Wat zijn oorzaken van foetale nood?

A
  • Acute & chronische utero-placentaire insufficiëntie
  • Belemmering NScirculatie
  • Foetale complicaties vb. sepsis of bloeding
59
Q

FHT

Hoe evolueert het cyclisch rust-activiteitsgedrag tijdens zws?

A
  • Vanaf 7-8w: beweging met rustperiodes van 13min
  • Vanaf 20w tot 36w: toename beweging & meer georganiseerd
60
Q

FHT

Waardoor wordt FHT & variabiliteit beïnvloed?

A
  1. Bloedflow
  2. Chemo- & baroreceptoren
  3. Autonoom ZS
    > Parasympatisch: FHT daalt & °variabiliteit
    > Stimulatie nervus Vagus: FHT daalt
    > Orthosympatisch: FHT stijgt door vrijzetting noradrenaline
  4. Foetale gedrag: actief <> slapen
  5. Hormonen: (nor)adrenaline > FHT stijgt
61
Q

Karakteristieken FHT

Wat zijn de karakteristieken van het foetale hartritme?

A
  1. Basisritme
  2. Variabiliteit
  3. Acceleraties
  4. Deceleraties
  5. Normaal CTG
62
Q

Karakteristieken FHT

Wat is de fysiologische betekenis van het basisritme?

Hoeveel bedraagt het basisritme?

A

Basisritme = weerspiegeling ontladingsfrequentie foetale sinoatriale knoop

110-150 sl/min

63
Q

Karakteristieken FHT

Wat is een basislijntachycardie?

A

Basisfrequentie hoger dan 150 sl/min

64
Q

Karakteristieken FHT

Wat zijn mogelijke oorzaken voor basislijntachycardie?

Jogging fetus?

A
  1. Maternale: koorts, medicatie, stress, hypotensie,…
  2. Foetale: infectie, prematuur, hypoxemie, toename orthosympatisch ZS, afname parasympatisch ZS, stressrespons, fetal jogging,…

Gezonde foetus met grote activiteit

65
Q

Karakteristieken FHT

Wat is een basislijnbradycardie?

A

Basisfrequentie lager dan 110 sl/min

66
Q

Karakteristieken FHT

Wat zijn twee mogelijke oorzaken van basislijnbradycardie?

A
  • Hypoxie
  • Foetale hartafwijkingen
  • Druk op foetale caput bij uitdrijving
  • VCS
    1. Overshooting orthosympathische stimulatie van sinoatriale knoop > °refractaire periode & geen spontane ontlading meer > pacemakerfunctie overgenomen door atrium of atrioventriculaire knoop > °lagere basisfrequentie
    2. Hypoxie & verminderde energieproductie in cardiale cellen > °vertraging of inertie receptoren > hart trekt minder frequent samen
67
Q

Karakteristieken FHT

Wat is de variabiliteit?

Normale slag-op-slagvariabiliteit?

A

= variatie hartritme over de basislijn gedurende 1 min buiten een acceleratie of deceleratie
= weerspiegelt activiteit foetale hersenstam

5-15 sl/min; in partus 5-25sl/min

ook nog langetermijnvariabiliteit

68
Q

Karakteristieken FHT

Wanneer neemt de variabiliteit toe?

Synoniem extreme stijging?

Wanneer extreme stijging?

A
  • Bij foetale activiteit en/of adembewegingen
  • Gedurende de loop van de zwangerschap

Saltatoir patroon: ortho- overstijgt parasympathische stimulatie ver

> 25sl/min
In arbeid als respons op tijdelijke acute hypoxie

69
Q

Karakteristieken FHT

Wanneer neemt de variabiliteit af?

Volledig ontbreken?

Medicatie?

A

Bij foetale rust (slaap)
< 5sl/min

Teken foetaal lijden > preterminaal patroon

Dag1-3 na toediening longrijping

70
Q

Karakteristieken FHT

Bij wie vinden we vaak lage variabiliteit & deceleraties in het hartritme?

A

Neonaten geboren met metabole acidose

71
Q

Karakteristieken FHT

Wat gebeurt met de variabiliteit tijdens de zwangerschap?

A

Hoogfrequente ritmeveranderingen nemen toe door maturerende parasympathische zenuwstelsel > meer acceleraties

72
Q

Karakteristieken FHT

Wat gebeurt met de variabiliteit tijdens de arbeid?

Wat neemt af?

A

Zowel laag- als hoogfrequente hartritmeveranderingen nemen toe > stimulering ortho- & parasympathische activiteit door contracties & indaling

Bewegingsgerelateerde ritmeveranderingen > daling acceleraties

73
Q

Karakteristieken FHT

Wat gebeurt met de variabiliteit bij een foetus in acute of chronische nood?

A

Alle 3 types van ritmeveranderingen zijn minder frequent

74
Q

Karakteristieken FHT

Wat is een acceleratie?

Waar bevindt de stimulus zich?

A

= stijging hartritme met minstens 15 sl/min over een periode van minstens 15 seconden tov basislijn (na 32weken)

Hersenstam > kern autonoom zenuwstelsel

75
Q

Karakteristieken FHT

Waarmee worden acceleraties geassocieerd?

Hoeveel %?

A

Foetale bewegingen > weerspiegeling foetale activiteit & welzijn

90%

76
Q

Karakteristieken FHT

Wat is een deceleratie?

A

= ploste daling met ten minste 15 sl/min gedurende 15 sec

77
Q

Karakteristieken FHT

Wat zijn de kenmerken van een normaal CTG?

A
  1. Normaal & stabiel basisritme conform foetale leeftijd
  2. Normale variabiliteit
  3. Aanwezigheid slaap-waak-wakker patroon (cycling)
  4. Aanwezigheid van acceleraties
  5. Bepaalde deceleraties (baroreceptor & vroege chemoreceptor)
78
Q

CTG - basislijn

Wat is een basislijn?

A

= foetale hartfrequentie die gedurende ten minste 10 achtereenvolgende minuten geregistreerd wordt

79
Q

CTG - basislijn

Wat is een normaal basisritme:
rond 24w?
à terme?
postterm?

A

24w: 128-160 sl/min
A terme: 110-150 sl/min
Postterm: 100-120 sl/min

80
Q

CTG - basislijn

Wanneer spreken we van milde tachycardie?

A

150-170 sl/min

81
Q

CTG - basislijn

Wanneer spreken we van ernstige tachycardie?

Wijzen op?

Verhelpen door?

A

> 170 sl/min

Foetale anemie, adrenalinestijging moeder, foetale hartritmestoornissen

pijnstilling, geruststelling & rehydratatie

82
Q

CTG - basislijn

Wanneer spreken we van milde bradycardie?

A

100-110 sl/min

83
Q

CTG - basislijn

Wanneer spreken we van ernstige, blijvende bradycardie?

Wijzen op?

A

< 100 sl/min

Hypoxie < lage placent. doorbloeding, NScompressie, plots Mat hypotensie

84
Q

CTG - basislijn

Wat is een wandering baseline?

Wijzen op?

A

Geen voldoende stabiel stuk CTG > instabiele hartfrequentie schommelt tussen 110 & 150

Ernstige neurologische schade bij het kind

85
Q

CTG - variabiliteit

Hoe verhouden de variabiliteit en de hartfrequentie zich tegenover elkaar?

Vb.

A

Omgekeerd evenredig: variabiliteit stijgt & hartfrequentie daalt

Tachycard: hoge HF, lage variabiliteit

Bradycard: lage HF, hoge variabiliteit

86
Q

CTG - variabiliteit

Wanneer spreken we van een saltatorisch patroon?

Wijzen op?

A
  • Antepartum: >15bpm
  • Peripartum: > 25bpm
  • Afwezige basislijn > altijd wandering baseline
  • Duurt > 1min

Acute foetale hypoxie

87
Q

CTG - variabiliteit

Wanneer spreken we van een sinusoïdaal patroon?

A

= golvend patroon met gelijke amplitude

  • Bij ernstige foetale anemie; bloedgroep immunisatie en foetale bloeding
  • Kan voorkomen met asfyxie en duiden op hersenschade
  • Na toediening van narcotica
88
Q

CTG - variabiliteit

Wanneer is een afwijkende variabiliteit fysiologisch?

A
  • Prematuur
  • Normaal slaappatroon
  • Medicatie als morfine, valium
  • Afwijking van de hersenen
89
Q

CTG - variabiliteit

Waarop wijst een variabiliteit die uit balans is?

A

Problemen thv autonoom zenuwstelsel > O2 tekort hersenen

90
Q

CTG - variabiliteit

Wat is een silentieus of strak patroon?

A

Variabiliteit < 5bpm

91
Q

CTG - acceleraties

Wat gebeurt er met de acceleraties tijdens de zwangerschap?

A

Duur & amplitude nemen toe

92
Q

CTG - acceleraties

Wat is een acceleratie voor 32w?

A

= stijging hartritme met minstens 10 sl/min over een periode van minstens 10 seconden tov basislijn

93
Q

CTG - acceleraties

Wat is een langdurige acceleratie?

Wat na 10min?

A

= stijging hartritme over een periode van minstens 2min maar minder dan 10min

°basislijnshift

94
Q

CTG - acceleraties

Hoeveel acceleraties verwacht je op een CTG?

A

Minstens 2 op 10min

95
Q

CTG - deceleraties

Wanneer zien we fysiologische deceleraties verschijnen bij een CTG?

Hoeveel % fysiologisch?

A
  • Antenataal: voor 32w (minder dan 30sec) = spike
  • Bij contracties & de daarbij ontwikkelde hypoxie

> 85% bij normale gezonde foetus in arbeid niet door hypoxie wel fysiol

96
Q

CTG - algemeen gedurende de dag

Wanneer is het basisritme het laagst/hoogst?

Tijdstip van de dag

A
  • Laagst tussen 2 & 6u ‘s nachts
  • Hoogst in de voormiddag
97
Q

CTG - algemeen gedurende de dag

Wanneer is de variabiliteit het laagst/hoogst?

Tijdstip van de dag

A
  • Laagst in de ochtend
  • Hoogst rond middernacht
98
Q

CTG - algemeen gedurende de dag

Wanneer zijn de acceleraties het laagst/hoogst?

Tijdstip van de dag

A
  • Laagst in de ochtend
  • Hoogst rond middernacht
99
Q

CTG - algemeen

Wanneer spreken we van een reactief patroon?

A

Minstens 2 acceleraties over een periode van 10min

100
Q

CTG - algemeen

Wanneer spreken we van een niet-reactief patroon?

A

Geen acceleraties gedurende 40min

101
Q

CTG

Op welke wijze worden FHT & contracties geregistreerd bij laag- & hoogrisico zwangeren?

A

Met een ECTG
> laagrisico: IA 30 min ontsluiting & 15min uitdrijving
> hoogrisico: 15 min ontsluiting & 5 min uitdrijving

102
Q

CTG

Wat is IA?

Wanneer overstappen naar continu CTG?

A

= intermittente auscultatie

Abnormale vaststellingen bij IA & wens moeder

103
Q

Contracties

Wat zijn de kenmerken van goeie weeënactiviteit?

A
  1. 3-5 weeën/10min
  2. Amplitude > 50mmHG
  3. Regelmatig verloop
  4. Rustdruk < 20mmHG
  5. Duur: 60sec
104
Q

Contracties

Op welke 2 manieren kan weeënactiviteit geobserveerd worden?

A
  1. Klinisch manueel
  2. CTG
105
Q

Contracties

Hoe worden contracties klinisch manueel geobserveerd & geregistreerd?

A
  1. Palpatie vingertoppen tussen navel & symfyse of thv fundus
  2. Observaties
    > Frequentie: Begin wee 1 tot begin wee 2
    > Duur: Opkomen tot volledig ontspannnen
    > Regelmaat: Verandert gedurende baringsproces
    > Intensiteit: zwak => zeer sterk
106
Q

Contracties

Wat is een weeënpauze?

A

= tijdsduur tussen het einde van de wee & het begin van de volgende wee

107
Q

Contracties

Waarom is klinische observatie van de duur van een contractie korter dan de werkelijke contractie?

A

Druk bij het begin & het einde van contractie vrij laag is

108
Q

Contracties

Wat voel je bij een wee met zwakke intensiteit?

A

Zekere spanning, maar nog gemakkelijk putje in buikwand duwen

109
Q

Contracties

Wat voel je bij een wee met matige intensiteit?

A

Buik harder, maar spant nog niet volledig op

110
Q

Contracties

Wat voel je bij een wee met sterke intensiteit?

A

Harde buik, geen putje meer mogelijk

111
Q

Contracties

Wat voel je bij een wee met zeer sterke intensiteit?

A

Plankharde buik

112
Q

Contracties

Geef meer info over de pijnbeleving bij de baring.

A
  • Afhankelijk van pijndrempel parturiënte
  • Begin & einde contractie: niet pijnlijk
  • Pijn recht evenredig met sterkte contractie
  • Vooral dilatatie cervix & omliggende delen baringskanaal die pijn veroorzaken
113
Q

Contracties

Welke afwijkingen in contracties zijn er?

A
  1. Rusttonus
  2. Verlaagde relaxatie
  3. Polysystolie
  4. Bigemie
  5. Tachysystolie
  6. Tetanische contracties
  7. Hypertonie
114
Q

Contracties

Wat is de rusttonus?

Hoe druk meten?

A

= drukverschil tussen cavum uteri & atmosfeer, buiten contracties
* tijdens zwangerschap: < 10mmHG
* tijdens baring: maximaal 20mmHG

intra-uterien geplaatste drukkatheter

115
Q

Contracties

Wat is vertraagde relaxatie?

Gevolg?

A

= totale duur contractie is 90sec of langer

Foetus kan dit niet uithouden > medicatie om weeën te drukken

116
Q

Contracties

Wat is polysystolie?

A

= tussen 2 contracties wordt de rusttonus niet bereikt

117
Q

Contracties

Wanneer vindt polysystolie plaats?
Wat is de oorzaak?

A

Begin ontsluitingsfase
1.Latente fase: Onvoldoende coördinatie myometriumcontractie
2. Acceleratiefase: foeto-pelvische disproportie > °vertraagde ontsluiting

118
Q

Contracties

Wat is bigeminie?

Gevolg?

A

= tussen 2 contracties wordt de rusttonus wel bereikt, maar tijd tussen 2 contracties is minder dan 60sec

Foetus kan niet genoeg recupereren

119
Q

Contracties

Wat is hypertonie?

Oorzaak?

Gevolg?

A

= rusttonus is voortdurend >20mmHG

Overstimulatie bij inductie / solutio placentae

Belemmering uteroplacentaire circulatie > °hypoxie

120
Q

Contracties

Wat zijn tetanische contracties?

Oorzaak?

A

= rusttonus is merkelijk > 20mmHg & meerdere contracties volgen kort op elkaar & afzonderlijke weeën nauwerlijks te herkennen

Volledige placentaloslating of vlak voor uterusscheur

121
Q

Contracties

Wat is tachysystolie?

A

= te frequente contracties: 6 of meer contracties /10min, wel korte rusttonus < 20mmHG

122
Q

Contracties

Hoe veranderen de contracties tijdens de arbeid?

A

Frequentie, intensiteit en duur verandert

Optimale frequentie: 3 à 5/10min
Ontsluiting: van 2 à 3 naar 3 à 5/10min

123
Q

Peripartum CTG

Wat houdt een nauwkeurige CTG in?

A
  1. Registratie van contracties
  2. Deceleraties
  3. Acceleraties
  4. Variabiliteit
  5. Basishartfrequentie
  6. Duur & kwaliteit van de registratie
124
Q

Peripartum CTG

Wat kan je zeggen over de basishartfrequentie bij peripartum CTG?

A
  • Meting gedurende minimaal 10min
  • A terme: 110-150 sl/min
125
Q

Peripartum CTG

Wat doen bij tachycardie tijdens peripartum?

A

Maternale lichaamstemperatuur controleren

126
Q

Peripartum CTG

Welke soorten deceleraties zijn er?

A
  1. Baroreceptor deceleratie:
    > Gecompliceerd variabele
    > Niet-gecompliceerd variabele
  2. Chemoreceptor deceleratie:
    > Late uniforme
    > Vroege uniforme
127
Q

IA

Wat is een synoniem voor intermittente auscultatie?

Waarom?

A

= intelligente auscultatie

Interpretatie FHT in combinatie met intrapartum hypoxisch proces +patho

128
Q

IA

Wanneer IA gebruiken?

A
  • Bij laagrisico zwangerschap > fysiologisch verloop
  • Normale fysiologie bevorderen door bewegingsvrijheid parturïente
129
Q

IA

Wat zijn aandachtspunten bij IA gebruik?

A
  • Moeder vrij laten bewegen > normale fysiologische bevalling
  • CTG kan leiden tot verkeerde interpretaties > °onnodig ingrijpen
  • Acceleraties = gezonde foetus
  • Fysiologische hypoxie = deceleraties + geleidelijk stijgende basislijn
  • Cycling (slaap-waak-wakker) = intact centraal zenuwstelsel
  • Deceleratie na contractie dan opnieuw basislijn = fysiologisch
  • Deceleratie na contractie niet hersteld tegen volgende contractie = mogelijks pathologie
130
Q

IA

Wat zijn overshoots?

Vb.

A

= acceleraties na een contractie
= teken uitgesproken foetale compensatiereactie op foetale hypotensie

Navelstrengcompressie tijdens contractie

131
Q

IA

Wat is de methode bij IA?

A
  1. Klinisch beeld: risicovol of niet?
  2. Doppler: basisritme FHT bepalen & tegelijk posslag moeder > variabiliteit van 15bpm + ausculteren na contractie om deceleraties uit te sluiten
  3. Afwijkingen? CTG! 20 à 30min bij normale FHT
  4. Basishartslag uitzetten op het partogram
132
Q

IA

Wanneer & welke frequente IA gebruiken?

A

Bij laagrisico arbeid & partus met initiële normale beoordeling:
> Ontsluitingsfase: auscultatie gedurende 1min na contractie elke 15min
> Uitdrijvingsfese: auscultatie gedurende 1min na contractie elke 5min

133
Q

Toestellen FHB

Welke toestellen worden gebruikt binnen de foetale hartbewaking?

Vanaf wanneer?

A
  1. CTG vanaf 26 à 28w
  2. STAN vanaf 36w
  3. Doppler vanaf 10 à 12w
134
Q

Evaluatie neonaat

Wat zijn de 2 technieken om de neonaat te beoordelen?

A
  1. APGAR score
  2. Bloedgassenonderzoek
135
Q

Evaluatie neonaat

Geef meer info over APGAR score

Info over?

A
  • 3 tijdstippen: na 1min, 5min & 10min
  • Score: 0-2 voor 5 kenmerken (ademhaling, pols, spierspanning, kleur, reactie)
  • Maximale score: 10
  • Stijgende score beter dan aflopende

Conditie van het kind kort na de geboorte

136
Q

Evaluatie neonaat

Geef meer info over bloedgassenonderzoek

Info over?

A
  • 2 boedtubes uit navelstrengbloed: 1 arterieel & 1 veneus

Toestand in utero tijdens arbeid & uitdrijving > schade ja of nee?