104_children_talking_with Flashcards
1
Q
talking with children
A
kletsen met kinderen
2
Q
What’s your name?
A
Hoe heet je?
3
Q
How old are you?
A
Hoe oud ben jij?
4
Q
When’s your birthday?
A
Wanneer is je verjaardag?
5
Q
Do you have a brother?
A
Heb jij een broer?
6
Q
Do you have a sister?
A
Heb jij een zus?
7
Q
Do you go to kindergarten?
A
Ga je naar de kleuterschool?
8
Q
Do you go to school?
A
Ga je naar school?
9
Q
What grade are you in?
A
In welk jaar zit je?
10
Q
Do you like school?
A
Ga je graag naar school?
11
Q
Do you like sport?
A
Hoe je van sport?
12
Q
Do you like your teacher?
A
Vind je je jef(m) / meester (f) leuk?
13
Q
Do you learn english?
A
Leer je Engels?
14
Q
What do you do after school?
A
Wat doo je na school?
15
Q
Who is your favorite athlete?
A
Wie is jouw favoriete sportsman/sportsvrouw?