ZO week 6 Flashcards

1
Q

Meest voorkomende psychiatrische stoornissen zwangerschap

A

Depressie en angststoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een postpartum psychose:

A
  • Binnen vier weken na de bevalling.
  • De prevalentie is 1-2/1000.
  • Vrouwen met een bipolaire stoornis hebben een verhoogde kans op een postpartum psychose.
  • Klachten: snel progressief beloop die vaak begint met een slaapstoornis, prikkelbaarheid, achterdocht en ontremd gedrag
  • Deze symptomen kunnen resulteren in psychotische verschijnselen, verwardheid, hallucinaties, wanen en een wisselend bewustzijn. Evt symptoomvrije intervallen.
  • Toegenomen kans op suïcide en agressief gedrag naar het pasgeboren kind toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Postnatale depressie

A

Voor een diagnose depressie dienen minimaal vijf symptomen aanwezig te zijn, waarvan minimaal één uit categorie A, gedurende langer dan twee weken.

Categorie A:

  • Sombere stemming, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag.
  • Duidelijk verminderd(e) interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag.

Categorie B
* Significant gewichtsverlies zonder dat dieet wordt gehouden, of gewichtstoename of bijna elke dag een afgenomen of toegenomen eetlust.
* Insomnia of hypersomnia bijna elke dag
* Psychomotorische agitatie of vertraging, bijna elke dag
* Vermoeidheid of verlies van energie, bijna elke dag.
* Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens bijna elke dag.
* Verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of besluiteloosheid, bijna elke dag
* Recidiverende gedachten aan de dood, recidiverende suïcidegedachten zonder een specifiek of een suïcidepoging, of een specifiek plan om suïcide te plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Medicatie depressie tijdens zwangerschap

A

SSRI tijdens zwangerschap is niet voldoende onderzocht, directe consequenties lijkt het niet te hebben, lange termijn onbekend.

Behandeling postnatale depressie kan met allopregnanolon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Interactive synchrony / intrusive mothering

A

Een voorbeeld van een gunstig aspect van ouderschap is ‘interactive synchrony’, waarbij ouder en kind in synchronie met elkaar steeds op elkaar reageren. Deze interactie is noodzakelijk voor een jong kind om hersenverbindingen aan te maken. Een minder gunstige aspect is ‘intrusive mothering’, waarbij de moeder niet de baby volgt in zijn of haar behoefte, maar de baby inzet om aan haar eigen behoefte tegemoet te komen en daarmee de behoefte van de baby niet ziet. Deze aspecten van oudergedrag zijn dus uitingen van hersenfuncties, die samenhangen met bepaalde hersenstructuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De normale bevalling bevat de volgende kenmerken:

A
  • amenorroe 37 - 42 weken;
  • foetus in hoofdligging;
  • spontaan begin van de weeën;
  • ontsluiting en uitdrijving zonder medische interventies;
  • geboorte complete placenta en vliezen binnen één uur na geboorte van het kind;
  • totaal bloedverlies < 1000ml;
  • gaaf perineum óf 1e/2e – graad ruptuur óf episiotomie;
  • apgarscore > 7 na 5 min, neonaat behoeft geen directe zorg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De drie stadia tijdens de baring zijn in chronologische volgorde:

A

ontsluitingsfase, uitdrijvingsfase en nageboortetijdperk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij dit uitwendig onderzoek, ook wel Handgrepen van Leopold genoemd, worden de volgende aspecten bekeken:

A
  • hoogte van de fundus (ga altijd na of dit passend is bij het termijn van de zwangerschap!);
  • ligging foetus (bijvoorbeeld lengteligging of transvers);
  • aard voorliggend deel (bijvoorbeeld hoofd of stuit);
  • indaling voorliggend deel in het bekken.
    Tevens wordt de foetale conditie gecontroleerd, d.m.v. nagaan van foetale bewegingen en foetale hartactie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

POVIAS

A

P = portio
O = ontsluiting
V = vliezen
I = indaling
A = aard voorliggend deel
S = stand voorliggend deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voor het onderzoek van de portio worden er naar een aantal aspecten gekeken:

A
  • De positie in het bekken (sacraal, mediosacraal of centraal)
  • Aanwezigheid van verstrijking (kortere cervix)
  • De consistentie van de portio (stug, matig week of week)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Normaal ontsluitingsbeloop

A

In een normaal ontsluitingsbeloop vordert de ontsluiting 1 cm per uur (nb bij multipara kan dit proces sneller verlopen). We spreken van volledige ontsluiting (10 cm) als er geen portio meer palpabel is rondom het caput.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vlakken van Hodge

A
  • Hodge 1: bovenrand symfyse
  • Hodge 2: onderrand symfyse
  • Hodge 3: interspinaallijn
  • Hodge 4: bekkenbodem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer is baringsproces begonnen?

A

Op het moment dat de zwangere regelmatig – om de 3 a 5 minuten – pijnlijke contracties ervaart, is in de meeste gevallen het baringsproces begonnen, waarbij de cervix ontsluit en het voorliggend deel van het kind dieper in het baringskanaal komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spildraaien

A

Als bij de indaling van het hoofd weerstand wordt ondervonden, meestal als de bekkenbodem wordt bereikt, dwingt de uitdrijvende kracht tot een draaiing naar voren onder de symfyse. Dit wordt de inwendige spildraai genoemd. Na geboorte caput vindt uitwendige spildraai plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is staand caput

A

wanneer caput niet meer terugzakt in weeënpauze, meestal caput geboren bij volgende perswee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

APGAR

A

Ademhaling, spierspanning, reflexen, huidskleur, hartslag

17
Q

Oxytocine postpartum

A
  • Snellere bevalling placenta
  • Minder bloedverlies
18
Q

Fluxus postpartum

A

De definitie van een fluxus postpartum is volgens de WHO richtlijn bloedverlies van meer dan 500 ml in de eerste 24 uur na de bevalling. Meer dan 1000 ml wordt als een ernstige fluxus postpartum gezien. In de Nederlandse setting wordt een fluxus postpartum gedefinieerd als bloedverlies van meer dan 1000 ml.