Words Flashcards
Slow
Rustig
Fast
Snel
Rustig
Slow
Snel
Fast
Enchanté
Aangenaam
Mother tongue
Moedertaal
Language
Taal(en)
Taal(en)
Language
Today
Vandaag
Vandaag
Today
Later
Later
Klank(en)
Sonido
Sonido
Klank(en)
Day
Dag(en)
Month
Maand(en)
Week
Week - Weken
Year
Jaar
Igual
hetzelfde
Job
job/beroep
neighbor
de buur (buren)
Person (people)
de Mens (Mensen)
Man
de man (mannen)
woman
de vrouw ( vrouwen)
kid
het kind (kinderen)
kid (masc)
de jongen (jongens)
girl
het meisje (meisjes)
lesson
de les (lessen)
glasses
de bril
way (the correct way)
vorm
verb
het verbum (verba)
For Example
bijvoorbeeld
newspaper
de krant
pencil
het potlood
the exercise
de oefening(en)
always
altijd
difficult
moeilijk
difference
verschil
in the mornings
’s morgens
La seeeeeeed
dorst (Ik heb dorst)
hungry
ik heb hunger
unfortunately
Jammer
sentence
de zin(nen)
course
de cursus(cursussen)
lesson
de les (lessen)
Room
het lokaal (lokalen)
board
het bord (borden)
chair
de stoel (stoelen)
table
de tafel (de tafels)
door
de deur (deuren)
window
het raam (ramen)
Light
het licht (lichten)
Backpack
handbag
de Rugzak (rugzakken)
de Handtas (handtassen)
Book
het boek (boeken)
dictionary
het woordenboek
Page
de pagina (pagina’s)
pen
de pen (pennen)
pencil
het potlood (potloden)
Eraser
de gom (gommen)
paper
het papier (papieren)
Professor
de docent (docenten)
Teacher
de leraar (leraren)
de lelares (leraressen)
solution
de oplossing (oplossingen)
test
de test (testen)
Exam
het examen (examens)
word
het woord (woorden)
number
het getal (getallen)
notebook
notitieboekje
mountain
de berg (bergen)
Tree
Boom
Umbrella
Parapu
party
feest
the traffic
het verkeer
the airplane
het vliegtig
gift
het cadeau
het geschenk
the card
de kaart - het kaartje
the message
het bericht
floor
verdieping
watch
het horloge
voucher
de bon
the ticket (for a concert)
de kaart
Boardgames
het bordspeel
glass
het glas (glazen)
the city
de stad (steden)
the ship
het schip (schepen)
museum
het museum (musea)
the stairs
de trap
entrance/exit
de ingang/de uitgang
the basement
de kelder
the lift
de lift
the groundfloor
het gelijkvloer
the floor
de verdieping
the building
het gebouw
at the end
aan het einde
at the beginning
in het begin
you go (right, left, straight on)
je gaat (naar links, naar rechts, rechtdoor)
you take the first street and turn left
je neemt de eerste straat naar links
It is close to…
Het is dicht bij…
Let’s have a look
even kijken
the curve
de bocht
the government
de overheid
the meeting
de vergadering
the check/the account
de rekening
the keys
de sleutels
the painting
het schilderij
The butcher
de slager
the hairdresser
de kapper
the pool
het zwembad
the signature
de handtekening
The part
Het deel
The part
Het deel
The past
Het verleden
The side
De kant
The order/command
Het bevel
the turn (my turn)
de beurt
to knock
kloppen (op)
to move (something) forward
vooruitzetten
sheet
het blad
the air
de lucht
the rest
het verder
the task
de taak
the hit-and-run person
het vluchtmisdrijf
to flee
vluchten
the type
de soort