Geografie & Politiek Flashcards
1
Q
abroad
A
het buitenland
2
Q
the hinterland
A
het innerland
3
Q
the border(s)
A
de grens (grenzen)
4
Q
to limit with (another land)
A
grenzen aan
5
Q
Belgie ligt _____________ Frans
A
ten noorden van
6
Q
Antwerpen ligt _______________ Belgie
A
in het noorden van
7
Q
the world
A
de wereld
8
Q
the capital
A
de hoofdstad
9
Q
the municipality
A
de gemeente
10
Q
the village
A
het dorp
11
Q
the province
A
de provincie
12
Q
the region (3 opties)
A
de streek / de regio (regio’s) / het gewest
13
Q
the port
A
de haven
14
Q
the airport
A
de luchthaven
15
Q
the road
A
de weg
16
Q
safe - dangerous
A
veilig - gevaarlijk
17
Q
the inhabitant
A
de inwoner
18
Q
the foreigner
A
de buitenlander
19
Q
the landscape
A
het landschap
20
Q
the mountain
A
de berg
21
Q
mountainous
A
bergachtig
22
Q
the hill
A
de heuvel
23
Q
hilly
A
heuvelachtig
24
Q
the countryside
A
het platteland
25
flat
vlak
26
the forest
het bos
27
the river (2 opties)
de rivier / de stroom
28
the canal
het kanaal
29
the coast (in the coast)
de kust (aan de kust)
30
the beach
het strand
31
the sand
het zand
32
the see
de zee
33
the island
het eiland
34
changeable weather
wisselvallig weer
35
sunny - rainy weather
zonnig - regenachtig weer
36
the climat
het klimaat
37
the politics
de politiek
38
complex
ingewikkeld
39
the elections
de verkiezing
40
the voter
de kiezer
41
vote for
stemmen op
42
choose
kiezen
43
the political party
de partij
44
the majority - the minority
de meerderheid - de minderheid
45
the government (the ministers)
de regering
46
the first minister (2 opties)
de premier / de eerste minister
47
the leader
de leider
48
to lead
leiden
49
the power
de macht
50
the parlament
het parlement
51
the law
de wet
52
the government (the ones that execute)
de overheid
53
the board/the management
het bestuur
54
the public employee (2 opties)
de openbare dienst (diensten)
de openbare instelling (diensten)
55
democratic
democratisch
56
the kingdom
het koninkrijk
57
the flag
de vlag
58
to arise (exist for the first time) (2 opties)
ontstaan / beginnen te bestaan
59
dependent - independent
afhankelijk - onafhankelijk
60
national - international
nationaal - internationaal
61
poor - rich
arm - rijk
62
the peace - the war
de vrede - de oorlog
63
the society (2 opties)
de maatschappij / de samenleving
64
the population
de bevolking
65
the people
het volk
66
the citizen
de burger
67
the newcomer
de nieuwkomer
68
the immigrant
de allochtoon
69
the asylum seeker
de asielzoeker
70
the community
de gemeenschap
71
the area
het gebied
72
populated
bevolkt
73
the decendant
de afstammeling
74
the UK
het verenigd koninkrijk
75
the culture
de cultuur
76
the relationship
de band
77
known/famous/popular (3 opties)
bekend/beroemd/populair
78
different (2 opties)
anders/verschillend
79
typical
typisch
80
the favorite
favoriet/lievlings- (bijv lievlingsgerecht)
81
the tourism - touristic - the tourist
het toerisme - toeristisch - de toerist
82
parchar en la terraza
een terrasje doen
83
the cathedral/the church/the mosque/the synagogue
de kathedraal/de kerk/de moskee/de synagoge
84
the statue
het standbeeld
85
the zoo (2 opties)
de dierentuin/de zoo
86
To be in love with
verliefd zijn op
87
to promise smth
beloven
88
to break up
uit elkaar gaan
89
the couple
het koppel
90
the life
het leven
91
the death - to pass away
de dood - doodgaan
92
the graveyard - the grave
het kerkhof - het graf
93
celebrar - festejar
vieren - feesten
94
to congratulate
feliciteren
95
to decorate / the decoration
versieren / de versiering
96
to toast
toosten
97
the event
de gebeurtenis
98
the holiday
de feestdag
99
the fireworks
het vuurwerk
100
the song
het lied / het liedje
101
the surprise
de verrassing
102
the beginning / the end
het begin / het einde
103
the birth
de geboorte
104
the funeral
de begrafenis
105
the wedding
het huwelijk
106
Christmas
Kerstmis
107
Año viejo
Oudjaar
108
New year
Nieuwjaar
109
Easter
Pasen
110
Saint Nicholas (6 jan)
Sinterklaas
111
the religion - religious
de religie - religieus
112
the god - goddess
de god - godin
113
the mass (misa)
de mis
114
the priest
de priester
115
to pray (for)
bidden (voor)
116
the belief
het geloof
117
to believe (in smth)
geloven (in)
118
to baptize
dopen
