Woordenlijst Babeliowsky 131-140 Flashcards
1
Q
tampora, -um
A
slapen
2
Q
temptare
A
- onderzoeken, proberen
- aanvallen
3
Q
tempus, -oris
A
tijd
4
Q
tendere
A
- spannen, uitstrekken
- streven
5
Q
tener
A
fijn, teer
6
Q
tenere
A
vasthouden
7
Q
tenuis
A
- dun, fijn
- niettig, armzalig
8
Q
ter
A
driemaal
9
Q
terere
A
wrijven, verslijten
10
Q
tergum
A
rug
11
Q
terra
A
- land
- aarde
- grond
12
Q
terrere
A
bang maken
13
Q
terror, -oris
A
angst
14
Q
tertius
A
derde
15
Q
testari
A
getuige zijn, verklaren, als getuige aanroepen
16
Q
testis, -is
A
getuige
17
Q
thalamus
A
slaapkamer, huwelijk
18
Q
tibia
A
fluit
19
Q
tigris, -is
A
tijger
20
Q
timere
A
(+ dat) angstig zijn
21
Q
timidus
A
angstig, schuchter
22
Q
timor, -oris
A
angst
23
Q
tingere
A
bevochtigen
24
Q
tolerare
A
verdragen
25
tollere
1. opheffen
2. wegnemen
3. beëindigen
26
tormentum
1. pijnbank, foltering
2. geschut
27
torquere
1. draaien
2. slingeren
3. martelen, kwellen
28
torrere
roosteren
29
tot
zoveel
30
totus, -ius
geheel
31
trabs, -abis
balk, boom
32
tractare
behandelen
33
tradere
overdragen, overgeven
34
trahere
1. trekken
2. rekken
35
transferre
overbrengen
36
tremere
trillen
37
trepidare
angstig, gejaagd zijn
38
tres
drie
39
tribuere
verlenen, toekennen
40
tribunus
1. leider (van een tribus)
2. officier
41
tributum
belasting
42
triduum
een drietal dagen
43
triginta
dertig
44
tristis
onvriendelijk, droevig
45
triumphus
zegetocht
46
tu
jij, u
47
tueri
1. beschouwen, kijken
2. beschermen
48
tum, tunc
1. toen, op dat ogenblik
2. vervolgens, verder
49
cum...tum
zowel ... als
50
tumultus, -us
1. rumoer
2. oproer, rebellie
51
turba
verwarring, verwarde massa
52
turbo, -inis
draaiing, wervelwind
53
turma
ruiterafdeling
54
turpis
lelijk, schandelijk
55
turris, -is
toren
56
tus, turis
wierook
57
tutus
veilig
58
tuus
jouw, uw
59
tyrannus
tiran
60
uber, -is
borst, uier, vruchtbaarheid
61
ubi
1. waar
2. zodra, wanneer
62
udus
nat
63
ullus, -ius
enig, iemand
64
ulmus
olm
65
ulterior, -oris
aan de andere kant gelegen, verder weg liggend
66
ultra
verder, langer, bovendien, sterker nog
67
ultro
uit eigen beweging, ongevraagd
68
umbra
1. schaduw
2. schim van een dode
69
umerus
schouder
70
umidus
vochtig
71
umquam
ooit
72
uno
1. samen
2. tegelijkertijd
73
unda
golf, water
74
unde
waarvandaan
75
undique
overal vandaan
76
unicus
1. enig
2. uniek
77
universus
geheel, allen tezamen
78
urbanus
1. van de stad
2. verfijnd, beschaafd
79
urbs, urbis
stad
80
urere
1. verbranden
2. verteren, kwellen
81
urg(u)ere
1. in het nauw drijven
2. met kracht betogen
82
usque
helemaal
83
usus, -us
1. gebruik
2. praktijk
3. nut
84
ut
1. zoals
2. zodra
3. opdat
4. zodat
85
uterque
beide(n)
86
uti
1. gebruiken
2. hebben
87
utilis
nuttig, geschikt
88
utinam
inleiding van een optativus zin
89
utique
hoe dan ook, tenminste
90
utrum
inleiding van een tweeledige vraag
91
uva
druif
92
uxor, -oris
echtgenote
93
vacuus
onbezet, leeg
94
vadum
1. ondiepte
2. water
95
vagus
1. zwervend
2. onbestendig
96
valere
1. gezond, krachtig zijn
2. in staat zijn
3. waard zijn
97
valetudo, -inis
gezondheid, ziekte
98
validus
krachtig
99
vallis, -is
dal
100
vallum
wal
101
vanus
1. leeg
2. onbetekenend, bedrieglijk
102
varius
afwisselend
103
vastare
verwoesten
104
vastus
1. woest, verlaten
2. wijd, ontzaglijk
105
vates, -atis
1. waarzegger
2. dichter
106
-ve
of
107
vehemens, -entis
onstuimig, heftig
108
vehere
1. vervoeren
2. (pas.) varen, rijden
109
vel
1. of
2. (versterking van superl.)
110
velare
bedekken
111
velle
willen
112
velox, -ocis
snel
113
velum
zeil
114
velut
1. zoals
2. alsof, als het ware
115
vena
ader
116
venenum
vergif
117
venire
komen
118
venter, -is
buik