Babeliowsky pp. 101-150 Flashcards
1
Q
pratum
A
weide
2
Q
precari
A
bidden, smeken
3
Q
preces
A
smeekbede
4
Q
premere
A
drukken
5
Q
pretium
A
- prijs, waarde
- betaling
6
Q
primo
A
eerst
7
Q
primus
A
eerste
8
Q
princeps, -ipis
A
- eerste, voornaamste
- keizer
9
Q
principatus, -us
A
- eerste plaats
- keizerschap
10
Q
principium
A
begin
11
Q
prior, -oris
A
eerder, beter
12
Q
priscus
A
uit oude tijden
13
Q
pristinus
A
vroeger
14
Q
priusquam
A
voordat
15
Q
privatus
A
van een gewoon burger, particulier
16
Q
pro
A
- v’o’or
- voor
- in de plaats van als
- in verhouding tot
17
Q
probare
A
- goedkeuren
- aannemelijk maken
18
Q
procedere
A
voortgaan
19
Q
procul
A
op enige afstand
20
Q
prodere
A
- tonen, openbaar maken
- verraden
21
Q
prodesse
A
voordelig zijn
22
Q
proelium
A
gevecht
23
Q
profecto
A
stellig
24
Q
proficisci
A
vertrekken
25
profugere
vluchten
26
profundus
diep
27
progredi
voortgaan
28
prohibere
1. afhouden van
2. verhinderen
29
proicere
(naar voren) werpen
30
proinde
1. net zo
2. daarom
31
proles
nageslacht
32
promittere
beloven
33
promptus
1. openbaar
2. beschikbaar
3. snel
4. geneigd tot
34
pronus
1. voorover
2. geneigd tot
35
prope
1. dicht bij
2. bijna
36
properare
1. zich haasten
2. haastig doen
37
propere
haastig
38
propinquus
nabij
39
propior
dichterbij
40
proponere
1. openbaar maken
2. voor ogen stellen
41
propositum
voornemen
42
proprius
eigen
43
propter
wegens
44
propterea
daarom
45
prorsus
helemaal
46
prosperus
voorspoedig, gunstig
47
prospicere
1. in de verte kijken, zien
2. voorzien
3. voorzieningen treffen
48
protinus
direct
49
providere
1. voorzien
2. zorgen voor
50
provincia
1. ambtsterrein
2. provincie
51
prudens
1. op de hoogte
2. verstandig
52
pubes
volwassenheid
53
publicus
van het volk, openbaar
54
pudicus
kuis, ingetogen
55
pudor
1. schaamte
2. eergevoel
56
puella
meisje
57
puer
jongen
58
pueritia
kinderjaren
59
pugna
gevecht
60
pugnare
vechten
61
pulcher
mooi
62
pulvis
stof
63
purpureus
purperen
64
purus
zuiver
65
putare
menen
66
qua
waar(langs)
67
quaerere
1. zoeken
2. vragen
68
quaeso
zo vraag ik
69
quaesitio
1. onderzoek
2. rechtbank
70
quaestor
quaestor (financien)
71
qualis
1. hoedanig
2. zodanig als
72
quam
1. hoezeer
2. zoals
3. (na comp.) dan
73
quamquam
hoewel
74
quamvis
1. (adv.) hoe... ook
2. (voegw.) hoewel
75
quando
1. eens
2. wanneer
3. omdat
76
quantus
1. hoe groot
2. zo groot als
77
quare?
waarom
78
quartus
vierde
79
quasi
alsof
80
quatere
1. doen trillen
2. beuken
81
-que
en
82
quemadmodum
1. hoe
2. zoals
83
querela
klacht
84
quere
klagen
85
qui
1. welke
2. die, dat
86
quia
omdat
87
quicumque
1. wie ook maar, wat ook maar
2. iedere willekeurige
88
quidam
iemand, een zekere
89
quidem
1. (benadrukt voorgaande woord)
2. althans
90
ne quidem
opdat niet, om niet
91
quies
rust, slaap
92
quietus
rustig
93
quin
1. waarom niet
2. (na ontkennende hoofdzin) dat, of
3. die/dat niet
94
quin etiam
ja zelfs
95
quinque
vijf
96
quippe
immers
97
quire
kunnen
98
quis, quid
wie, wat, welke
99
(unus)quisque
ieder(een)
100
quisquis
willekeurig wie, wie ook maar
101
quivis
een willekeurig iemand
102
quo
1. waarheen
2. naarmate
3. (+conj.) opdat daardoor
103
quod
1. omdat
2. dat
104
quondam
eens
105
quoniam
aangezien
106
quoque
ook
107
quotiens
1. hoe vaak
2. zo vaak als
108
rabies
razernij
109
radius
spaak, straal
110
ramus
tak
111
rapere
1. meesleuren
2. roven
112
rapidus
meesleurend, snel
113
rarus
1. verspreid
2. zeldzaam, schaars
114
ratio
1. berekening
2. rekenschap
3. verstand
4. handelswijze, plan
115
ratis
vlot, schip
116
recedere
teruggaan, weggaan
117
recens, -entis
vers, nieuw
118
recipere
1. terugnemen
2. opnemen
3. zich herstellen
119
rector
1. leider
2. stuurman
120
rectus
1. recht
2. juist
121
reddere
1. (terug) geven
2. maken
122
redire
1. teruggaan, -komen
2. terecht komen
123
reditus
terugkeer
124
referre
1. (terug)brengen
2. berichten, rapporteren
125
refert
het is van belang
126
reficere
vernieuwen, herstellen
127
regere
1. leiden, sturen
2. regeren
128
regina
koningin
129
regio
1. richting
2. streek
130
regius
koninklijk
131
regnare
koning zijn, heersen
132
religio
geloof
133
relinquere
achterlaten
134
reliquus
(over)gebleven, overig
135
remittere
1. terugsturen
2. doen verslappen
136
removere
verwijderen
137
renidere
stralen, glanzen
138
repente
plotseling
139
reperire
vinden, te weten komen
140
repetere
1. terugverlangen
2. trachten te bereiken
3. trachten te verkrijgen
141
reponere
1. terugzetten
2. wegzetten
142
reputare
overdenken
143
requiescere
tot rust komen
144
requirere
opzoeken, verlangen, eisen
145
reri
menen
146
res
1. zaak
2. gebeurtenis
3. ding
147
resistere
1. stilstaan
2. weerstand bieden
148
resolvere
1. losmaken
2. verzwakken
149
resonare
(doen) weerklinken
150
respicere
1. omkijken naar
2. zorgen voor
151
respondere
1. antwoorden
2. beantwoorden
152
restituere
1. herstellen
2. teruggeven
153
retinere
1. tegenhouden
2. vasthouden
154
retro
achteruit, terug
155
reverti
terugkeren
156
revertere
terugkeren
157
rex
koning
158
ridere
lachen
159
ripa
oever
160
rite
volgens (godsdienstig) gebruik, naar behoren
161
rivus
beek
162
robur
1. het sterkste deel
2. hardhout
3. kracht
163
rogare
vragen
164
rogatio
wetsvoorstel aan de volksvergadering
165
ros
dauw
166
rota
wiel
167
ruere
1. instorten
2. zich in iets storten
168
ruina
instorting, val, ondergang
169
rumpere
breken
170
rupes, -is
rots
171
rursus
opnieuw, terug
172
rus
land
173
sacer
heilig, gewijd
174
sacerdos, -otis
priester
175
sacramentum
eed van trouw
176
saeculum
1. generatie
2. tijdperk, eeuw
177
saepe
dikwijls
178
saevire
woedend zijn, razen
179
saevus
woest, hardvochtig
180
sagitta
pijl
181
salsus
zout
182
saltus, -us
bergpas, bergwoud
183
salus
1. gezondheid
2. behoud
184
sanctus
1. onschendbaar
2. eerbiedwaardig
185
sane
zeker, inderdaad
186
sanguis
bloed
187
sapiens
wijs, verstandig
188
satiare
verzadigen
189
satis
1. genoeg
2. nogal, tamelijk
190
saxum
(rots)blok
191
scelestus
misdadig
192
scelus
misdaad
193
scientia
kennis
194
scilicet
vanzelfsprekend, zeker
195
scire
weten
196
scopulus
klip, rotspunt
197
scribere
schrijven
198
secare
snijden
199
secretus
afgezonderd, gescheiden
200
secundus
1. tweede
2. gunstig
201
sed
maar
202
sedere
zitten
203
sedes
(zit)plaats
204
seditio
opstand
205
sedes
gewas
206
semel
eenmaal
207
semen
zaad
208
semper
altijd
209
senator
senator
210
senatus
(toegang tot) de senaat
211
senex
1. oude man
2. oud
212
sensus
1. waarnemingsvermogen
2. gevoel
213
sententia
mening
214
sentire
1. waarnemen
2. merken
3. oordelen
215
sepelire
begraven
216
septem
zeven
217
sepulc(h)rum
graf
218
sequi
1. volgen
2. najagen
219
serere
1. zaaien, planten
2. verwekken
220
sermo
1. gesprek
2. (voer)taal
221
sertum
bloemenkrans
222
serus
laat
223
servare
1. behouden, redden
2. bewaren
3. in het oog houden
224
servire
slaaf zijn, dienen
225
servitium
slavernij, slaven
226
servitus
slavernij, onderworpenheid
227
servus
slaaf
228
seu, sive
of, hetzij
229
sex
zes
230
si
1. als, voor het geval dat
2. of (misschien)
231
sic
zo
232
siccus
droog
233
sicut
(net) zo als
234
sidus
ster, sterrebeeld
235
signum
1. teken
2. veldteken
3. beeld
236
silentium
stilte
237
silva
bos
238
silvestris
van het bos, borijk
239
similis
1. gelijk
2. gelijkend
240
simul
1. tegelijk
2. zodra
241
simulacrum
1. beeld, afbeelding
2. schijnbeeld
242
simulare
doen alsof
243
sin
maar als
244
sine
zonder
245
sinere
(toe)laten
246
singuli
1. een voor een
2. afzonderlijk
247
sinister
1. linker
2. ongunstig
248
sinus
1. welving
2. binnenste
3. baai
249
sitis, -is
dorst
250
situs, -us
ligging
251
situs
geplaatst, gelegen
252
sive
of, hetzij
253
socius
1. bondgenoot
2. deelgenoot
254
socordia
zorgeloosheid, achteloosheid
255
sodalis
kameraad
256
sol
zon
257
solere
gewoon zijn
258
solidus
stevig, vast
259
sollicitudo
ongerustheid
260
solum (lange o)
bodem, grond
261
solum (korte o)
slechts, alleen
262
solus, -ius
alleen
263
solvere
1. losmaken
2. betalen
264
somnus
slaap
265
sonare
geluid geven, klinken
266
sonitus
klank, geluid
267
sonus
klank, geluid
268
sordidus
smerig, verachtelijk
269
soror
zuster
270
sors
lot, orakel
271
spargere
strooien
272
spatium
1. ruimte
2. afstand
3. tijdsduur
273
species
1. aanblik
2. schijn
274
spectare
1. bekijken
2. het oog hebben op
275
sperare
hopen
276
spernere
verachten
277
spes
hoop
278
spirare
blazen, admenen
279
spiritus
1. adem
2. geest
3. hoogmoed
280
sponte
uit eigen beweging
281
spumare
schuimen
282
stabulum
stal
283
stare
1. staan
2. blijven bij
284
statim
meteen, direct
285
statio
wachtpost
286
statuere
1. plaatsen
2. vaststellen
3. besluiten
287
stella
ster
288
sternere
1. uitspreiden
2. effenen
289
stipendium
1. belasting
2. loon, soldij
3. diensttijd
290
stirps
1. (Boom!) stam
2. oorsprong
291
strenuus
flink
292
strepitus
lawaai
293
stridere
een scherp geluid maken
294
struere
1. bouwen
2. opstellen
3. in elkaar zetten
295
studere
1. aandacht wijden aan
2. steunen
296
studium
1. inzet, ijver
2. toewijding, sympathie
297
stultus
dom
298
stuprum
ontucht
299
suadere
aanraden
300
sub
1. + abl: onder
2. + acc: (tot) onder
3. na
301
subicere
1. brengen onder
2. in de plaats stellen van
3. onderwerpen
302
subigere
1. onderwerpen
2. dwingen
303
subire
1. naderen
2. in de gedachten komen
304
subito
plotseling
305
subitus
plotseling, onverwacht
306
sumblimis
hoog, verheven
307
subsidium
1. hulp
2. versterking, reserve
308
subvenire
te hulp komen
309
succedere
1. naderen
2. opvolgen
310
sui, sibi, se
zichzelf
311
sumere
nemen
312
summa
1. hoofdzaak
2. totaal
313
super (adv)
er boven
314
super (prep)
1. boven(op)
2. behalve
315
superare
1. overtreffen, overwinnen
2. over blijven
316
superbus
hoogmoedig, tiranniek
317
superesse
over blijven
318
superus
zich bevindend boven
319
supremus
laatst
320
supplex
smekend, nederig
321
supplicium
1. smeekbede
2. (dood)straf
322
supra
(er)boven
323
surgere
zich oprichten
324
suscipere
1. op zich nemen
2. ondernemen
325
suspicio
verdenking, wantrouwen
326
sustinere
1. omhoog houden
2. uithouden, verdragen
327
suus
zijn, haar, hun eigen
328
tabula
schrijfplankje, register
329
tacitus
1. zwijgend
2. verzwegen
330
talis
dergelijke, zulke
331
tam
(zo)zeer
332
tamen
toch, echter
333
tametsi
hoewel
334
tamquam
1. zoals
2. alsof, als het ware
335
tangere
aanraken
336
tantum
1. zoveel
2. slechts
337
tantummodo
alleen maar, slechts
338
tantus
zo groot, zo veel
339
tardus
langzaam
340
taurus
stier
341
tectum
dak
342
tegere
1. bedekken, verbergen
2. beschermen
343
tellus
aarde
344
telum
werptuig, speer
345
temere
zomaar, doelloos
346
temeritas
roekeloosheid
347
temperare
1. in de juiste verhouding brengen, regelen
2. maat houden
348
tempestas
1. tijd
2. weer, storm
349
templum
gewijd domein, tempel
350
tempora
slapen (op je hoofd)
351
temptare
1. onderzoeken, proberen
2. aanvallen
352
tempus
tijd
353
tendere
1. spannen, uitstrekken
2. streven
354
tener
fijn, teer
355
tenere
vast houden
356
tenui
1. dun, fijn
2. nietig, armzalig
357
ter
driemaal
358
terere
wrijven, verslijten
359
tergum
rug
360
terra
1. land
2. aarde
3. grond
361
terrere
bang maken
362
terror
angst
363
tertius
derde
364
testari
getuige zijn, verklaren, als getuige aanroepen
365
testis
getuige
366
thalamus
slaapkamer, huwelijk
367
tibia
fluit
368
tigris
tijger
369
timere
bang zijn
370
timidus
angstig, schuchter
371
timor
angst
372
tingere
bevochtigen
373
tolerare
verdragen
374
tollere
1. opheffen
2. wegnemen
3. beeindigen
375
tormentum
1. pijnbank, foltering
2. geschut
376
torquere
1. draaien
2. slingeren
3. martelen, kwellen
377
torrere
roosteren
378
tot
zoveel
379
totus
geheel
380
trabs
balk, boom
381
tractare
behandelen
382
tradere
overdragen, overgeven
383
trahere
1. trekken
2. rekken
384
transferre
overbrengen
385
tremere
trillen
386
trepidare
angstig, gejaagd zijn
387
tres
drie
388
tribuere
verlenen, toekennen
389
tribunus
1. leider
2. officier
390
tributum
belasting
391
triduum
een drietal dagen
392
triginta
dertig
393
tristis
1. onvriendelijk
2. droevig
394
triumphus
zegetocht
395
tu
jij, u
396
tuere
1. beschouwen, kijken
2. beschermen
397
tum, tunc
1. toen, op dat ogenblik
2. vervolgens, verder
398
cum... tum
zowel... als
399
tumultus
1. rumoer
2. oproer, rebellie
400
turba
verwarring, verwarde massa
401
turbo
draaiing, wervelwind
402
turma
ruiterafdeling
403
turpis
1. lelijk
2. schandelijk
404
turris
toren
405
tus
wierrook
406
tutus
veilig
407
tuus
jouw, uw
408
tyrannus
tiran
409
uber
borst, uier, vruchtbaarheid
410
ubi
1. waar
2. zodra, wanneer
411
udus
nat
412
ullus
enig, iemand
413
ulmus
olm
414
ulterior
aan de andere kant gelegen, verder weg liggend
415
ultra
verder, langs, bovendien, sterker nog
416
ultro
uit eigen beweging, ongevraagd
417
umbra
1. schaduw
2. schim van de dode
418
umerus
schouder
419
umidus
vochtig
420
umquam
ooit
421
una
1. samen
2. tegelijkertijd
422
unda
golf, water
423
unde
waarvandaan
424
undique
overal vandaan
425
unicus
1. enig
2. uniek
426
universus
geheel, allen tezamen
427
urbanus
1. van de stad
2. verfijnd, beschaafd
428
urbs
stad
429
urere
1. verbranden
2. verteren, kwellen
430
urg(u)ere
1. in het nauw drijven
2. met kracht betogen
431
usque
helemaal
432
usus
gebruik, praktijk, nut
433
ut
1. zoals
2. zodra
3. opdat
4. zodat
434
uterque
beiden
435
uti
1. gebruiken
2. hebben
436
utilis
nuttig, geschikt
437
utique
hoe dan ook, tenminste
438
uva
druif
439
uxor
echtgenote
440
vacuus
onbezet, leeg
441
vadum
ondiepte, water
442
vagus
zwervend, onbestendig
443
valere
1. gezond, krachtig zijn
2. in staat zijn
3. waard zijn
444
valetudo
1. gezondheid
2. ziekte
445
validus
krachtig
446
vallis
dal
447
vallum
wal
448
vanus
1. leeg
2. onbetekenend, bedrieglijk
449
varius
afwisselend
450
vastare
verwoesten
451
vastus
1. woest, verlaten
2. wijd, ontzaglijk
452
vates
1. waarzegger
2. dichter
453
-ve
of
454
vehemens
onstuimig, heftig
455
vehere
1. vervoeren
2. pass. varen, rijden
456
vel
1. of
2. bij super. ter versterking
457
velare
bedekken
458
velle
willen
459
velox
snel
460
velum
zeil
461
velut
1. zoals
2. als het ware, alsof
462
vena
ader
463
venenum
vergif
464
venire
komen
465
venter
buik
466
ventus
wind
467
venus
1. (godin van de) liefde
2. gunst, charme
468
ver
lente
469
verbum
woord
470
vereri
vrezen
471
vero
1. werkelijk, inderdaad
2. echter
472
versare
1. wentelen
2. behandelen, bezig zijn
473
versari
1. zich bevinden
2. zich bezig houden met
474
versus
(vers)regel
475
vertere
1. wenden
2. pass. zich bevinden
476
vertex
1. draaikolk
2. kruin, top
477
verum (voegw.)
maar
478
verus
1. waar, werkelijk
2. juist, behoorlijk
479
vester
uw, jullie
480
vestigium
(voet)spoor
481
vestis
kleed, kledingstuk
482
vetare
verbieden
483
vetus
oud
484
vexare
kwellen, teisteren
485
via
1. weg, straat
2. reis
3. methode
486
vicinus
naburig
487
vicis
1. afwisseling, beurt
2. positie, rol
488
victima
offerdier, slachtoffer
489
victor
overwinnaar, overwinnend
490
victoria
overwinning
491
victus
1. levensonderhoud
2. levenswijze
492
videre
1. zien
2. erop toezien
493
videri
1. schijnen
2. goed toeschijnen
494
vigere
krachtig zijn
495
vigilare
wakker, waakzaam zijn
496
vigilia
1. het wakker zijn
2. waakzaamheid, nachtwake
497
viginti
twintig
498
villa
hoeve, landgoed
499
vincere
overwinnen, te boven komen, overtreffen
500
vincire
binden, omwikkelen
501
vinculum
band, boei
502
vindicare
1. aanspraak maken op
2. straffen, wreken
3. beschermen
503
vinum
wijn
504
violare
geweld aandoen
505
vir
man
506
virgo
maagd, meisje
507
viridis
groen, jeugdig
508
virtus
1. moed
2. deugd
509
vis
1. geweld
2. macht
3. menigte
510
viscera
ingewanden, vlees
511
visere
bezoeken
512
visus
1. het laten zien
2. verschijning, gestalte
513
vita
leven
514
vitare
vermijden
515
vitis
wijnstok
516
vitium
1. ondeugd
2. fout
517
vitulus
kalf
518
vivere
leven
519
vivus
levend
520
vix
nauwelijks
521
vocare
1. roepen
2. noemen
522
volare
vliegen
523
volucer
1. vliegend
2. vlug
524
voluntas
1. wil
2. gezindheid
525
voluptas
lust, genoegen
526
volvere
1. wentelen
2. overwegen
527
vos
jullie, u
528
votum
1. gelofte
2. gebed, wens
529
vox
1. stem
2. woord, uitlating
530
vulgare
1. algemeen maken
2. bekend maken
531
vulgus
het volk, de mensen
532
vulnus
1. wond
2. schade, ongeluk
533
vultus
gezicht, gelaatstrekken
534
zephyrus
westenwind, wind
