Woorden Babeliowsky 78-81 Flashcards
1
Q
miscere
A
- door elkaar mengen
- in beroering brengen
2
Q
miser
A
ongelukkig
3
Q
miserari
A
beklagen
4
Q
miseria
A
ellende
5
Q
misericordia
A
medelijden
6
Q
mittere
A
- werpen
- zenden, laten gaan
7
Q
mobilis
A
beweeglijk
8
Q
modestia
A
gematigdheid, zelfbeheersing
9
Q
modo
A
- slecht
- zoëven
10
Q
modo … modo
A
nu eens… dan weer
11
Q
modo (voegw.)
A
mits
12
Q
modus
A
- maat
- manier
13
Q
moenia, -ium
A
(stads)muren
14
Q
moles, -is
A
- grote last, moeite
- groot voorwerp, massa
15
Q
miliri
A
ondernemen
16
Q
mollis
A
zacht, buigzaam
17
Q
monere (e)
A
- herinneren aan
- waarschuwen
18
Q
mons, montis
A
berg
19
Q
monstrum
A
wonderlijk verschijnsel
20
Q
monumentum
A
monument, gedenkteken
21
Q
mora
A
vertraging, uitstel
22
Q
morari
A
- vertragen, ophouden
- talmen, treuzelen
23
Q
morbus
A
ziekte
24
Q
mori
A
sterven
25
mors, -tis
dood
26
mortalis
sterfelijk, sterfeling
27
mos, moris
gewoonte, zede
28
motus, -us
beweging
29
movere
bewegen
30
mox
spoedig
31
mulier, -eris
vrouw
32
multitudo, -inis
menigte
33
multus
veel
34
mundus
wereld
35
municipium
provinciestad
36
munire
versterken
37
munus, -eris
1. taak
2. geschenk
38
murmur, -is
geluid
39
murus
muur
40
musa
muze
41
mutare
1. veranderen
2. verwisselen
42
mutus
geluidloos, stom
43
mutuus
wederkerig
44
nam, namque
want