Woorden Babeliowsky 117-130 Flashcards
1
Q
semel
A
eenmaal
2
Q
semen, -inis
A
zaad
3
Q
semper
A
altijd
4
Q
senator, -oris
A
senator
5
Q
senatus, -us
A
(toegang tot de) senaat
6
Q
senex, senis
A
- oud
- oude man
7
Q
sensus, -us
A
- waarnemingsvermogen
- gevoel
8
Q
sententia
A
mening
9
Q
sentire
A
- waarnemen
- oordelen
- merken
10
Q
sepelire
A
begraven
11
Q
septem
A
zeven
12
Q
sepulc(h)rum
A
graf
13
Q
sequi
A
- volgen
- najagen
14
Q
serere
A
- zaaien, planten
- verwekken
15
Q
sermo, -onis
A
- gesprek
- (spreek)taal
16
Q
sertum
A
bloemenkrans
17
Q
serus
A
laat
18
Q
servare
A
- behouden, redden, bewaren
- in het oog houden
19
Q
servire
A
slaaf zijn, dienen
20
Q
servitum
A
slavernij, de slaven
21
Q
servitus, -utis
A
slavernij, onderworpenheid
22
Q
servus
A
slaaf
23
Q
seu, sive
A
of, hetzij
24
Q
sex
A
zes
25
si
1. voor het geval dat, als
2. of (misschien)
26
sic
zo
27
siccus
droog
28
sicut
(net) zoals
29
sidus, -eris
ster, sterrebeeld
30
signum
1. teken
2. veldteken
3. beeld
31
silentium
stilte
32
silva
bos
33
similis
1. gelijk
2. gelijkend
34
simul
1. tegelijk
2. zodra
35
simulacrum
1. beeld, afbeelding
2. schijnbeeld
36
simulare
doen alsof
37
sin (voegw)
maar als
38
sine
zonder
39
sinere
(toe)laten
40
singuli
1. een voor een
2. afzonderlijk
41
sinister
1. linker
2. ongunstig
42
sinus, -us
1. welving, boezem(kleed)
2. binnenste
3. baai
43
sitis, -is
dorst
44
situs, -us
ligging
45
situs
geplaatst, gelegen
46
socius
1. bondgenoot
2. deelgenoot
47
socordia
zorgeloosheid, achteloosheid
48
sodalis, -is
kameraad
49
sol, solis
zon
50
solere
gewoon zijn
51
solidus
stevig, vast
52
sollicitudo, -inis
ongerustheid
53
solum (znw)
bodem, grond
54
solum (voegw)
slechts, alleen
55
solus, -ius
alleen
56
solvere
1. losmaken
2. betalen
57
somnus
slaap
58
sonare
geluid geven, klinken
59
sonitus, -us
klank, geluid
60
sonus
klank, geluid
61
sordidus
smerig, verachtelijk
62
soror, -oris
zuster
63
sors, -tis
1. lot
2. orakel
64
spargere
(be)strooien
65
spatium
1. ruimte
2. afstand
3. tijdsduur
66
species, -ei
1. aanblik
2. schijn
67
spectare
1. (be)kijken
2. het oog hebben op
68
sperare
hopen
69
spernere
verachten
70
spes, -ei
hoop
71
spirare
blazen, ademen
72
spiritus, -us
1. adem
2. geest
3. hoogmoed
73
sponte
uit eigen beweging
74
spumare
schuimen
75
stabulum
stal
76
stare
1. staan
2. blijven bij
77
statim
meteen, direct
78
statio, -onis
wachtpost
79
statuere
1. plaatsen
2. vaststellen
3. besluiten
80
stella
ster
81
sternere
1. uitspreiden, ter aarde werpen
2. effenen
82
stippendium
1. belasting
2. loon, soldij
3. diensttijd
83
strips, -irpis
1. stam
2. oorsprong
84
strenuus
flink
85
strepitus, -us
lawaai
86
stridere
een scherp geluid maken
87
struere
1. bouwen
2. opstellen
3. in elkaar zetten
88
studere
1. aandacht wijden aan
2. steunen
89
studium
1. inzet, ijver
2. toewijding, sympathie
90
stultus
dom
91
stuprum
ontucht
92
suadere
aanraden
93
sub + abl
onder
94
sub + acc
1. (tot) onder
2. na
95
subicere
1. brengen onder
2. in de plaats stellen van
3. onderwerpen
96
subigere
1. onderwerpen
2. dwingen
97
subire
1. naderen
2. in de gedachte komen
98
subito
plotseling
99
subitus
plotseling, onverwacht
100
sublimis
1. hoog
2. verheven
101
subsidium
1. hulp
2. versterking, reserve
102
subvenire
te hulp komen
103
succedere
1. gaan onder, naderen
2. opvolgen
104
sui, sibi, se
zichzelf
105
sumere
nemen
106
summa
1. hoofdzaak
2. totaal
107
super (adv)
(er)boven
108
super (prep)
1. boven(op)
2. behalve
109
superare
1. overwinnen, overtreffen
2. overblijven
110
superbus
hoogmoedig, tiranniek
111
superesse
overblijven
112
superus
zich bevindend boven
113
superior
hoger, vroeger, beter
114
supremus
laatst
115
supplex, -icis
smekend, nederig
116
supplicium
1. smeekbede
2. (dood)straf
117
supra
(er)boven
118
surgere
zich oprichten
119
suspicere
1. op zich nemen
2. ondernemen
120
suspicio, -ionis
verdenking, wantrouwen
121
sustinere
1. omhooghouden
2. uithouden, verdragen
122
suus
zijn, haar, hun eigen
123
tabula
schrijftafel, register
124
tacitus
1. zwijgend
2. verzwegen, onbesproken
125
talis
dergelijke, zulke
126
tam
zo(zeer)
127
tamen
toch, echter
128
tametsi
hoewel
129
tamquam
1. zoals
2. alsof, als het ware
130
tangere
aanraken
131
tantum
1. zoveel
2. slechts
132
tantummodo
alleen maar, slechts
133
tantus
zo groot, zo veel
134
tardus
langzaam
135
taurus
stier
136
tectum
dak
137
tegere
1. bedekken, verbergen
2. beschermen
138
tellus, -uris
aarde
139
telum
werktuig, speer
140
temere
zomaar, doelloos
141
temeritas, -atis
roekeloosheid
142
temperare
1. in de juiste verhouding brengen, regelen
2. maat houden
143
tempestas, -atis
1. tijd
2. weer, storm
144
templum
gewijd domein, tempel
