Woorden Babeliowsky p.72 - 85 Flashcards

1
Q

institutum

A

gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

instruere

A
  1. ordenen
  2. voorzien van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

insula

A

eiland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

integer

A
  1. niet aangeraakt, ongedeerd
  2. onvermoeid, fris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

intellegere

A

bemerken, begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

intendere

A

spannen, richten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

inter

A
  1. tussen
  2. tijdens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

interdum

A

soms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

interea

A

intussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interesse

A
  1. liggen tussen, verschillen
  2. aanwezig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

interest

A

het maakt verschil, het is van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

interficere

A

doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

interim

A

intussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

interior

A

meer naar binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

interire

A

ten gronde gaan, sterven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

interitus

A

ondergang, dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

interrogare

A

ondervragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

intervallum

A

tussenruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

intra

A

binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

intueri

A

kijken naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

intus

A

binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

invadere

A

aanvallen, binnendringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

invenire

A

vinden, ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

invidere (e)

A

jaloers zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
invidia
afgunst, haat
26
invisus
gehaat
27
invitus
welwillend
28
inultus
1. ongewroken 2. ongestraft
29
iocus
grap
30
ipse
1. zelf 2. juist, precies
31
ira
woede
32
ire
gaan
33
irritus
ongeldig, vergeefs
34
is, ea, id
1. deze, dit 2. hij / zij / het
35
iste, ista, istud
die, dat
36
ita
zo
37
itaque
(en) daarom, dus
38
item
op dezelfde wijze
39
iter, itineris
1. mars, reis 2. weg, route
40
iterum
weer
41
iubere
bevelen
42
iucundus
aangenaam, aantrekkelijk
43
iudex, -icis
rechter
44
iudicare
oordelen
45
iudicium
1. process 2. oordeel 3. vonnis
46
iugum
1. juk 2. bergrug
47
iungere
verbinden
48
ius, iuris
recht
49
iusiurandum
eed
50
iustus
rechtvaardig
51
iuvare
helpen
52
iuvat me
ik heb plezier in
53
iuvencus
jong(e stier)
54
iuvenis, -is
jonge man (tussen 20 en 40 jaar)
55
iuventus, -utis
1. jeugd 2. jonge mensen
56
iuxta
1. naast 2. op dezelfde wijze
57
labi
1. (weg)glijden 2. instorten
58
labor, -is
1. inspaning 2. beproeving
59
laborare
1. zich inspannen 2. het zwaar te verduren hebben
60
lac, lactis
melk
61
lacerare
verscheuren
62
lacessere
uitdagen
63
lacrima
traan
64
lacus
meer
65
laedere
kwetsen, beledigen
66
laetus
1. vrolijk 2. glanzend
67
laevus
linker
68
lana
wol
69
languidus
loom
70
lapis, -idis
steen
71
largus
overvloedig
72
latere (e)
verborgen zijn
73
latus, -eris
zijde, zijkant
74
latus
ruim, uitgestrekt
75
laudare
prijzen
76
laus, laudis
lof, roem
77
legatio
1. gezantschap 2. ambt van _legatus_
78
legatus
1. onderbevelhebber 2. gezant 3. gouverneur van een keizerlijke provincie
79
legere
1. verzamelen 2. kiezen, uitkiezen 3. lezen
80
legio, -onis
legioen
81
lentus
1. langzaam, traag 2. soepel
82
leo, -onis
leeuw
83
lepos, -oris
charme
84
letum
(geweldadige) dood
85
levis
1. licht (van gewicht) 2. gering 3. glad (lange e)
86
levare
1. oplichten, ondersteunen 2. verlichten, verminderen
87
lex, legis
1. wet(svoorstel) 2. voorschrift, regel 3. voorwaarde
88
libare
plengen, offeren
89
libenter
graag
90
liber, libri
boek
91
liber, liberi
vrij
92
liberare
bevrijden
93
liberi, -orum
kinderen
94
libertus
vrijgelaten slaaf
95
libet
+ dat; graag willen (onpersoonlijk gebruikt)
96
libido, -inis
1. begeerte 2. willekeur
97
licentia
(onbeperkte) vrijheid
98
licet
1. het is geoorloofd 2. het is mogelijk
99
licet (voegoord)
ook al
100
lictor
dienaar van een (hoge) magistraat, drager van de _fasces_
101
lignum
hout
102
limen, -inis
drempel
103
lingua
tong, taal
104
linquere
1. (achter)laten 2. verlaten
105
liquidus
vloeibaar, helder
106
lis, litis
strijd, proces
107
littera
1. letter, pl: brief 2. pl: wetenschap, literatuur
108
litus, -oris
strand, kust
109
locare
plaatsen
110
locus
1. plaats, positie 2. toestand 3. gelegenheid, toestand
111
longe
1. ver, lang 2. + superl: verreweg
112
longus
lang
113
loqui
spreken, noemen
114
lucrum
winst
115
luctus, -us
rouw(klacht)
116
lucus
(heilig) woud
117
ludere
spelen, zich amuseren
118
lugere (e)
(be)treuren
119
lumen, -inis
1. licht 2. oog
120
luna
maan
121
lupus
wolf
122
lustrare
1. verlichten 2. inspecteren 3. doorkruisen
123
lux, lucis
licht, leven
124
luxuria
(zucht naar) wilde
125
lympha
water
126
maerere (e)
(be)treuren
127
maestus
bedroefd
128
magis
meer
129
magister
(leer)meester
130
magistratus
1. ambt 2. magistraat
131
magnus
1. groot 2. belangrijk
132
maiestas, -atis
gezag, aanzien
133
maior
ouder, oudst
134
maiores
voorouders
135
malle
liever willen
136
malus
slecht
137
malum
slechte daad, ramp
138
manare
stromen
139
mandare
1. opdragen, gelasten 2. toevertrouwen
140
mandatum
opdracht, bevel
141
manere (e)
1. blijven, voortduren 2. te wachten staan
142
manes, -ium
zielen van overledenen, schimmen
143
manifestus
tastbaar, duidelijk
144
manus, -us
1. hand 2. bende
145
mare, -is
zee
146
maritus
echtgenoot
147
mater, -tris
moeder
148
materia, -ies
materie, materiaal
149
maturus
1. rijp 2. (vroeg)tijdig
150
meditari
1. overwegen 2. uitdenken
151
medium
openbaarheid
152
medius
in het midden
153
mel, mellis
honing
154
membrum
lichaamsdeel
155
meminisse
zich herinneren
156
memor, -is
denkend aan
157
memorare
melding maken van
158
memoria
1. geheugen 2. herinnering 3. tijd die men zich kan herinneren
159
mens, -tis
1. geest, verstand 2. gedachte
160
mensa
tafel
161
mensis, -is
maand
162
mercator
handelaar
163
merces, -edis
loon, betaling
164
merere
verdienen
165
mereri
1. dienen 2. zich verdienstelijk maken
166
merito
terecht
167
meta
1. keerpunt 2. eindpunt
168
meturere
bang zijn, vrezen
169
metus, -us
angst
170
meus
mijn, van mij
171
miles, -itis
soldaat
172
militaris
krijgs-, soldaten-
173
militia
krijgsdienst
174
mille
duizend
175
minae, -arum
(be)dreiging
176
minax
dreigend
177
minuere
verminderen
178
mirari
1. zich verwonderen 2. bewonderen
179
misere (e)
door elkaar mengen