Woorden blz. 229-242 Flashcards
ἐμβαίνω
aan boord gaan
ἐπιβαίνω
betreden
καταβαίνω
naar beneden gaan, afstijgen, afdalen
προβαίνω
naar voren gaan, voortgaan
συμβαίνω 2. (+ dat / προς + acc)
- samen komen, overeen komen
- tot een overeenkomst komen (met iemand)
συμβαίνει 1. + dat
- het gebeurt, het overkomt (iemand)
- het volgt (in redevoeringen)
ὐπερβαίνω
overschrijden, oversteken
δίαιτα, ἡ
levenswijze
ἐθίζω
gewennen
ἐθίζομαι
gewend raken
ἔθος, -ους, τό
gewoonte
καθεύδω
slapen
βοάω
roepen, schreeuwen
βοή, ἡ
roep, geschreeuw
ὑποπτεύω
argwaan koesteren, vermoeden
σώφρων, -ονος, σῶφρον, -ονος
verstandig, fatsoenlijk
πόλις, πόλεως, ἡ
burcht, stad
πολιτεία, ἡ
- burgerrecht
- staatsvorm, staat
πολιτεύομαι
het burgerrecht uitoefenen
πολίτης, -ου, ὁ
burger
πολιτικός, ή, όν
het leven in de stadstaat betreffend, staats-
πολιτικά, τά
staatszaken, politiek
ἥκω
komen, ergens gekomen zijn
προσδοκάω
verwachten
ἀγρός, ὁ
boerenland, akker
ἄγριος, α, ον
zonder beschaving, wild
δεῖπνον, τό;
(middag) maaltijd
ὕστερος, α, ον
later
ὔστερον adv.
later
πυνθάνομαι
informeren naar, aor. vernemen
κελεύω
aansporen, bevelen, verzoeken
παρακελεύομαι
aansporen
παύω
doen ophouden
παύομαι + gen / + ptc
ophouden (met)
ἀναπαύομαι
(uit)rusten
κλαίω / κλάω
huilen, bewenen (stamtijden?)
ἄσμενος
blij, verheugd, opgelucht
ὀργή, ἡ
temperament, woede
ὀργίζομαι + dat
aor: ὠργίσθην
boos worden (over)
πειράομαι 1. +inf
2. + gen
- proberen
- iem. / iets. op de proef stellen, beproeven
ἔλκω
trekken, slepen (stamtijden?)
γελάω
(uit) lachen
γελοῖος, -α, -ον
belachelijk
γέλως, -ωτος, ὁ
gelach
ἴστημι
doen staan, neerzetten
ἴσταμαι
gaan staan, perf. (ἔστηκα) staan
ἀνίστημι
- doen opstaan
- verjagen
ἀνίσταμαι
opstaan, weggaan
ἀφίστημι
- verwijderen
- doen afvallen van
ἀφίσταμαι
- zich verwijderen
- afvallen
ἐξίστημι
doen opstaan, wegjagen
ἐφίστημι
- plaatsen bij, op naast
- aan het hoofdstellen
ἐφίσταμαι
+ dat:
1. gaan staan bij, op, naast
2. de leiding krijgen (over)
καθίστημι
- neerzetten
- in een toestand brengen
- dubbele acc: (iem.) maken (tot), aanstellen (als)
καθίσταμαι
- in een bepaalde toestand geraken
- aangesteld worden
μεθίστημι
- verplaatsen
- veranderen
μεθίσταμαι
zich verplaatsen, overlopen
παρίστημι
naast iets zetten
παρίσταμαι
+ dat
1. naast iem. gaan staan
2. iem. bijstaan
συνίστημι
verenigen, bij elkaar brengen
ὐφίσταμαι
- op zich nemen, beloven
- standhouden
τίθημι
- zetten, plaatsen, (in)stellen
- dubbele acc.: maken tot
άνατίθημι
- opstellen
- (van een wijngeschenk) wijden
ἐπιτίθημι
leggen, plaatsen op
ἐπιτίθημαι
+ dat: iem. aanvallen
κατατίθημι
neerleggen
παρατίθημι
erbij zetten, voorzetten (van voedsel)
προστίθημι
plaatsen bij, toevoegen aan
προτίθημι
- (+ acc, + dat) voorzetten, voorleggen (iets aan iem.)
- (+acc, + gen) verkiezen boven
ὐποτίθημι
leggen onder, ten grondslag leggen
ὑποτίθημαι
- dat, + acc: iem. iets aanraden
- als uitgangspunt nemen
θύρα, ἡ
deur
θύρα, αἰ
deur met twee vleugels, poort
προσποιέομαι
+ inf: doen alsof, veinzen te
θυμός, ὁ
- levensadem
- hart, gemoed
ἐνθυμέομαι
bedenken, zich realiseren; aor.: ἐνεθυμήθην
ἀθυμέω
moedeloos zijn
ἀθυμία, ἡ
moedeloosheid
προθυμέομαι
bereid zijn (om), zijn best doen (om), aor: προὐθυμήθην
προθυμία
inzet, ijver
πρόθυμος, ὁ
bereidwillig, met overgave
ἡμέρα, ἡ
dag
ἀνοίγνυμι / ἀνοίγω
openen
πρόσωπον, τό
gezicht
ἀδελφός, ὁ
broer
ἔρχομαι
gaan, komen
εἶμι
gaan, komen
ἀνέρχομαι
omhoog, stroomopwaarts gaan
δι(εξ)έρχομαι
- door iets heen gaan
- iets uitputtend behandelen
εἰσέρχομαι
binnengaan
ἐξέρχομαι
- naar buiten gaan / komen, erop uitgaan
- uitkomen, aflopen
ἐπεξέρχομαι
optrekken tegen, aanklagen
ἐπέρχομαι
naderen, aanvallen, opkomen bij
κατέρχομαι
- afdalen
- terugkeren
μετέρχομαι
(+ acc) achter iem. aan gaan, gaan halen
παρέρχομαι
voorbijgaan, verder gaan
περιέρχομαι
- rondgaan, om … heengaan
- εις : overgaan (op)
προέρχομαι
oprukken, voortgaan
συνέρχομαι
samenkomen
ἐρωτάω
vragen
ἐπερωτάω
(onder)vragen
oἴχομαι
weggaan, weg zijn
ἀκούω 1. + gen
2. + acc
- luisteren naar, horen
- iets horen (een bericht)
εὖ ἀκούω
een goede reputatie hebben
κακῶς ἀκούω
een slechte reputatie hebben
ἀκοή, ἡ
- het gehoor
- (wat men hoort) gerucht
ὑπακούω (+ gen)
gehoor geven, gehoorzamen aan
ὑπήκοος, -ον (+ gen)
onderhorig, gehoorzaam (aan)
ἄδικος, -ον
onrechtvaardig
ἀδικέω
onrecht plegen, onrechtvaardig (be)handelen, in het ongelijk zijn
ἀδίκως
ten onrechte
ἀδικία, ἡ
onrecht, mishandeling
ὅμοιος + dat
gelijk (aan), overeenkomstig (met)
φοιτάω
regelmatig op bezoek komen
εὑρίσκω
vinden, aantreffen
ἐξευρίσκω
uitvinden, ontdekken
φημί
- zeggen, beweren
- ja zeggen, beamen
οὔ φημι
nee zeggen, beweren dat niet
λαμβάνω
nemen, (in handen) krijgen
ἀναλαμβάνω
- optillen, opnemen
- herstellen, hervatten
ἀπολαμβάνω
afnemen, terugkrijgen
ἐπιλαμβάνω
overvallen (van ziekte, gebeurtenissen)
ἐπιλαμβάνομαι + gen
iem./iets vastpakken
καταλαμβάνω
- aantreffen
- zich de meester maken van
παραλαμβάνω
overnemen
προσλαμβάνω
erbij nemen, erbij krijgen
συλλαμβάνω 1.
2. + dat
3. + acc
- samenvatten, bij de kladden grijpen
- mee aanpakken met iem. , iem. helpen
- iem. / iets vastgrijpen, iem. arresteren
ὑπολαμβάνω
- veronderstellen
- antwoorden
τέχνη, ἡ
kunde, kunst, vak, bekwaamheid
ἀπαλλάτω
- verwijderen
- gen, bevrijden van
ἀπαλλάτομαι
zich verwijderen
εὐθύς
- (adj.) recht
- (adv.) onmiddellijk
ταράττω
in verwarring / beroering brengen, onrustig maken
ταραχή, ἡ
beroering, rumoer
μιμνήσκομαι (+gen)
zich herinneren, vermelden (iets/iem.)
ἀναμιμνήσκομαι + gen
zich herinneren
ἀναμιμνήσκω + acc + gen
iem. aan iets herinneren
νύξ, νύκτος, ἡ
nacht
αὐλή, ἡ
hof, binnenplaats
ἐπιτήδειος, -α, -ον
- geschikt, passend
- (be)vriend
ἐπιτήδεια, τἀ
- benodigdheden
- levensmiddelen
ἔξεστι + inf
het is mogelijk te
βούλομαι
willen, prefereren
βουλόμενος, ὁ
wie maar wil, de eerste de beste
αἱρέω
nemen, innemen (van een stad etc.)
αἱρέομαι
kiezen