Woorden 246-249, 256-260 Flashcards
κρατέω
- de sterkste zijn, overhand hebben
- heersen over, controle hebben over
κράτος, -ους, τό
kracht, macht
μακρός, -ά, -όν
lang
αἶμα, αἴματος, τό
bloed
λανθάνω
- acc: aan iemands gedachten ontsnappen
- ptc: niet merken, niet beseffen (iets te doen)
πάνυ adv.
heel, zeer
θάλαττα, ἡ
zee
πόντος, ὁ
zee
σημαίνω
(een teken geven)
1. te kennen geven
2. opdragen
σημεῖον, τό
teken
θέος, ὁ / ἡ
god(in)
θεῖος, -α, -ον
goddelijk
γῆ, ἡ
aarde, land
γαῖα, ἡ
aarde, land
γεωργός, ὁ
landbouwer, boer
πῦρ, πυρός, ὁ
vuur
μείγνυμι / μίσχω
vermengen
μίσγομαι
+ dat: naar bed gaan met
συμμείγνυμι
- vermengen
- slaags raken
φῶς, φωτός, τό
licht
τάττω,
opstellen, ordenen
ἐπιτάττω
opdragen, gelasten
διατάττω
ordenen, opstellen
προστάττω
opdragen
τάξις, -εως, ἡ
legeropstelling, slagorde
νέμω
- uitdelen
- beheren
φύω
doen ontstaan, doen groeien
φύομαι
ontstaan, groeien
πέφυκα
(perf. φύω) (van nature) zijn
φύσις, -εως, ἡ
natuur, aard
φυτεύω
(be)planten
πτηνός, -ή, -όν
gevleugeld
αὔξω, αὐξάνω
doen groeien
ἀρκέω
sterk genoeg zijn, (voor een doel) toereikend zijn
ώρα, ἡ
seizoen, (bloei)tijd
πυκνός, -ή, -όν
stevig, dicht (opeenstaand)
θρίξ, τριχός, ἡ
haar
δέρμα -ατος, τό
huid
εἶμι
gaan, komen
δένδρον, τό
boom
καρπός, ὁ
- vrucht, gewas
- opbrengst
ἀνακλίσκω
uitgeven, opmaken, verspillen, doden
ἀλίσκομαι
gegrepen worden
σοφός, -ή, -όν
kundig, verstandig, slim
σοφία, ἡ
kunde, expertise, inzicht
κλέπτω
stelen
δῶρον, τό
geschenk
δωρέα, ἡ
geschenk
δωρέομαι
+ acc + dat: iem. iets schenken
ἄκρος, -α, -ον
uitstekend, uiterste deel van
ἀκρόπολις
burcht
κοινός, -ή, -όν
- gemeenschappelijk
- openbaar
κοινόν, τό
- gemeenschap, staat
- staatskas
κοινῇ adv.
- gemeenschappelijk
- van staatswege
κοινόω
+ dat + acc: iem. in iets laten delen
κοινόομαι
- dat: medelen (iem.), raadplegen (iem.)
- gen: deel hebben / krijgen aan
κοινωνέω
+ gen: deelnemen (aan)
κοινωνία, ἡ
deelgenootschap
κοινωνός, -όν
deelnemend
κοινωνός, ὁ
deelgenoot, partner
βίος, ὁ
leven
μοῖρα, ἡ
- aandeel
- lot
βωμός, ὁ
altaar
ἰδρύω
oprichten, vestigen
ἄγαλμα, -ματος, τό
(goden)beeld
φωνή, ἡ
stem
ὄνομα, -ματος, τό
naam, (naam)woord
ὀνομάζω
een naam geven, noemen
θηρίον, το
(wild) dier
θηράω, θηρεύω
jagen, jacht maken op
θηριώδης, -ες
vol wilde dieren
τρέφω
voeden, grootbrengen, onderhouden
ἐκτρέφω
opvoeden, grootbrengen
τροφή, ἡ
voeding
βοηθέω
+ dat: (iem.) te hulp komen
βοήθεια, ἡ
hulp
πόλεμος, ὁ
oorlog
πολεμέω
+ dat: oorlog voeren (met)
πολεμικός, -ή, -όν
- οologs-
- strijdlustig, krijgshaftig
πολέμιος, -η, -ον, (ὁ)
vijand(ig)
ἐνδεής, -ές
+ gen: behoeftig, gebrek hebbend (aan)
ἔνδεια, ἡ
behoefte, gebrek
μέρος, -ους, τό
deel, beurt
μερίζω
verdelen
ἐν μέρει
om de beurt
ἁθροίζω
verzamelen, bijeenbrengen
ἀθρόος, -α, -ον
verzameld, bijeen
κτίζω
stichten, bewoonbaar maken
αἰδώς, -οῦς, ἡ
- schroom
- respect
αἰδέομαι
- schromen
- respecteren
δεσμός, ὁ (mv. τὰ δέρμα)
band, boei
ἰατήρ/ἰατρός, ὁ
arts
νόσος, ἡ
ziekte
οἶνος, ὁ
wijn
ὀκνέω
bang zijn
ὅλος, -η, -ον
geheel
ὅλως adv.
geheel en al
ὁμιλέω
+ dat: omgaan (met)
ὁμιλία, ἡ
omgang, samenzijn
ὅμιλος, ὁ
menigte, schare
ὄμμα, ὄμματος, ὁ
oog
ὄμνυμι
zweren, een eed afleggen
ὀμοῦ
(+dat) samen, tegelijkertijd
ὄναρ, ὄνατος, τό
droom
ὄνειρος, ὁ
droom
ὀξύς, ὀξεῖα, ὀξύ
scherp
ὅπλα, τά
wapens
ὁπλίτης, -ου, ὁ
zwaargewapende
ὄργανον, τό
werktuig, intrument
ὀρέγομαι
+ gen / inf: streven naar iets, verlangen naar iem. / iets
ὀρθός
- recht (op)
- juist, correct
ὀρθῶς adv.
terecht, juist