Werkwoorden Flashcards
1
Q
de stam van een werkwoord is
A
het werkwoord zonder -en: luister, denk, zeg (geen twee g’s!)
2
Q
Luisteren
A
ik luister jij/je luistert u luistert zij/ze luistert hij luistert
wij/ee luisteren
jullie luisteren
zij/ze luisteren
3
Q
denken
A
ik denk jij/je denkt u denkt zij/ze denkt hij denkt
wij/we denken
jullie denken
zij/ze denken
4
Q
zeggen
A
ik zeg jij/je zegt (no double g!) u zegt zij/ze zegt hij zegt
wij/we zeggen
jullie zeggen
zij/ze zeggen
5
Q
Persoon: werkwoordsvorm
A
ik : stam
jij/u: stam +t
zij/hij : stam +t
wij: stam +en (hele werkwoord) of “infinitief
jullie: stam +en
zij: stam + en