Les 29: Scheidbare weerkwoorden / separabel verbs Flashcards

1
Q

bij de verboeging van een scheidbaar werkwoord komt het eerste stukje van het hele werwoord ACHTERAAN

A

opbellen: ik bel op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bij gebruik van een hulp werkwoord/modal verb (willen, moeten, zullen kunnen, mogen) komt het hele werkwoord achteraan

A

il wil opbellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

weggaan. ga je al weg

A

wil je al weggaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

binnenkomen

A

kom toch binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meenemen: neem je het pakje even mee

A

wil je dit pakje even meenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

meebrengen; breng je ook een kilo appels mee?

A

wil je een kilo appels meebrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nadenken; denk nu een goed na

A

je moet goed nadenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

neerzetten

A

zet die warme pan maar gauw neer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

teruggeven; geef je het geld wel morgen terug

A

kun je het morgen teruggeven?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitdodigen: ik nodig u allemaal uit

A

none

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

schoonmaken: maak jij de groente even schoon

A

wil jij de groente even schoonmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorlezen

A

de docent leest de tekst voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

terugbellen; ik bel u morgen terug

A

ik zal u morgen terugbellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly