Les 22 Voorzetsels Flashcards
1
Q
voorzetsels
A
prepositions
2
Q
voorzetsels die tijd aangeven
A
over, om, aan, in, sinds, tot, na, onder, voor tegen
3
Q
voorzetsels die richting of plaats aangeven
A
naar, tussen, aan, buiten, in, op, langs over, tot, tegen
4
Q
veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel
A
denken aan
kijken naar
boos zijn op
bang zijn voor
5
Q
meer voorzetsels
A
luisteren naar bang zijn voor boos zijn op geloven in hopen op houden van kijken naar lachen om lijken op raden naar