Les 42: Zich Herinneren / reflexive verbs Flashcards

1
Q

ik

A

mij, me. ik herinner mij (me) alles nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

jij

A

je. herinner jij je dat nog?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

u

A

zich. Herinnert u zich dat nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hij/zij

A

zich. Hij herinnert zich niets meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wij

A

ons. We herinneren ons dat gesprek nog goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

jullie

A

je. Herinneren jullie je dat ook nog?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zij

A

zich. Zij herinneren zich dat niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Altijd zich gebruikt worden

A

herinneren, zich haasten, zich vervelen, zich vergissen, zich schamen, zich bemoeien met, zich verspreken, zich verslkikken, zich gedragen, zich wenden tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

soms wderkerend, soms niet

A

(zich) inschrijven. zich snijden. wassen, sceren, abonneren, enzovoort, voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de vervoeging van zich staat meteen achter het werkwoord

A

ik herinner mij niets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bij een vraag staat de v ervoeging van zich achter het persoonswoord

A

schaam jij je niet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly