Les 42: Zich Herinneren / reflexive verbs Flashcards
ik
mij, me. ik herinner mij (me) alles nog
jij
je. herinner jij je dat nog?
u
zich. Herinnert u zich dat nog
hij/zij
zich. Hij herinnert zich niets meer
wij
ons. We herinneren ons dat gesprek nog goed
jullie
je. Herinneren jullie je dat ook nog?
zij
zich. Zij herinneren zich dat niet meer
Altijd zich gebruikt worden
herinneren, zich haasten, zich vervelen, zich vergissen, zich schamen, zich bemoeien met, zich verspreken, zich verslkikken, zich gedragen, zich wenden tot
soms wderkerend, soms niet
(zich) inschrijven. zich snijden. wassen, sceren, abonneren, enzovoort, voelen
de vervoeging van zich staat meteen achter het werkwoord
ik herinner mij niets
bij een vraag staat de v ervoeging van zich achter het persoonswoord
schaam jij je niet?