Lees 48: toen, als, sinds, terwijl, zodra Flashcards

1
Q

toen

A

when

toen geeft de tijd aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

na het voegwoord “’ toen” wordt altijd….

A

de verleden tijd gebruikt. het is een feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

feit

A

fact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meteen

A

immediately

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sinds

A

betekent vanaf de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

terwijl

A

betekent in dezelfde tijd.

het kan de de tegenwoordige en in de verleden tijd gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zodra

A

“once”. betekent meteen als; direct op het moment dat. tegenwordige en de verleden tijd gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly