Week 6: HC Substance use - Parritz H14 - HC Developmental Language Disorder - McKean et al. Flashcards

1
Q

Vul aan (Parritz). Adolescenten kunnen wel degelijk goede beslissingen maken, maar kunnen dit beter in situaties zonder…

A

te veel emotie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vul in (Parritz). De …(1) is met name belangrijk voor het bestuderen van zelfregulatie en risico nemen, aangezien dit gebied zowel verbonden is aan gebieden die zorgen voor …(2) en …(3) maken als aan gebieden die gerelateerd zijn aan …(4).

A

1: prefrontale cortex
2: plannen
3: beslissingen
4: beloning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vul aan (Parritz). Veranderingen in het beloningssysteem leiden tot verhoogde sensitiviteit van…

A

beloningen en prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie Incentive motivation (Parritz)

A

Dit wordt geobserveerd wanneer adolescenten ervaringen zoeken die hun positieve versterking geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie Experimental substance use (Parritz)

A

Het uitproberen van drugs voor één of meerdere keren uit nieuwsgierigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definitie Social substance use (Parritz)

A

Drugsgebruik tijdens sociale gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie Tolerance (Parritz)

A

Het minder reactief worden van het centrale zenuwsysteem bij het innemen van drugs, waardoor een hogere dosis nodig is om hetzelfde effect te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie Physical dependence (Parritz)

A

Kwetsbaarheid voor ontwenningsverschijnselen, komt alleen voor in combinatie met tolerantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie Withdrawal symptoms (Parritz)

A

Fysieke en psychologische symptomen die veroorzaakt worden door een verlaging van middelengebruik, zoals slaapverstoringen, hoofdpijn, misselijkheid, rusteloosheid en angst of depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie Psychological dependence (Parritz)

A

Het snakken naar gebruik ondanks de negatieve gevolgen, hierbij zijn ontwenningsverschijnselen niet vanzelfsprekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitie Addiction (Parritz)

A

Chronische stoornis die gekenmerkt wordt door dwangmatig zoeken en misbruiken van drugs, fysiologische effecten, verlies van controle en verslechtering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vul in (Parritz). Adolescenten met een …(1) SES gebruiken meer middelen dan adolescenten met een …(2) SES.

A

1: laag
2: hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de meest snelle en toenemende verslaving? (Parritz)

A

Naast marihuana: niet medisch gebruiken van voorgeschreven medicijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de twee perioden waarin het ontwikkelen van een verslaving het meest kwetsbaar is? (Parritz)

A

Tijdens vroege adolescentie en tijdens de transitie naar volwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vul aan (Parritz). Het gebruiken van middelen in de vroege adolescentie heeft vaak te maken met moeilijkheden…

A

op school, sociale problemen en onsuccesvolle ontwikkeling van de zelf en identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is de kans op het nemen van drugs erg groot? (Parritz)

A

Wanneer de sociale omgeving niet gepast is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de Gateway hypothesis? (Parritz)

A

Stelt dat het gebruik van alcohol of marihuana als een opening werkt voor het gebruiken van hard drugs, zoals cocaïne of heroïne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat stelt de Common liability to addiction model? (Parritz)

A

Deze stelt dat er een onspecifieke neiging is voor het gebruiken van drugs. De omgeving kan dit effect versterken, waardoor de kans op het gebruiken van drugs steeds groter wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het Cascade model? (Parritz)

A

Het problematisch functioneren op bepaalde momenten in het leven kunnen leiden tot problematisch functioneren in de toekomst. Andere cascade modellen leggen de focus op individuele en interpersoonlijke riscofactoren die het verloop negatief kunnen beïnvloeden, zoals misbruik en heftige veranderingen in school of familie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke etiologie ligt ten grondslag van substance use? (Parritz)

A

Voor de meeste adolescenten is het een combi van risicofactoren (volwassen worden, emotionele en cognitieve ontwikkeling, sociale factoren) die leiden tot een stoornis, voor anderen kan één risicofactor al genoeg zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke rol spelen genen en erfelijkheid bij substance use? (Parritz)

A

Matige invloed van genen, afhankelijk van leeftijd en is verschillend gerelateerd aan regelmatig gebruiken of afhankelijkheid van de middelen. Bij alcoholproblemen vaak genetisch beïnvloed. Ook leeftijd waarop beginnen met drinken genetisch beïnvloed, maar gen-omgeving interacties hebben hier meer invloed op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vul aan (Parritz). Bij het gebruik van drugs spelen verschillende hersengebieden een rol, waaronder de gebieden die gerelateerd zijn met …

A

beloning, tolerantie, afhankelijkheid en verslaving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarom zijn de hersenen zelf ook een risicofactor? (Parritz)

A

Omdat op bepaalde leeftijden de hersenen meer gevoelig zijn voor middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de Incentive-sensitization theory? (Parritz)

A

Deze kan de verschillende fasen van verslaving verklaren.
1. Als eerste veranderen de middelen de organisatie en functie van de hersenen. Deze veranderingen hebben invloed op motivatie en beloning.
2. Het dopaminesysteem wordt overgevoelig, waardoor meer stimuli signalen van positieve bekrachtiging geven (incentive salience).
3. Aanwijzingen voor drugs zijn nu steeds moeilijker te negeren en worden steeds belangrijker voor ervaren van plezier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Definitie Incentive salience (Parritz)

A

Dit valt onder Incentive-senitization theory. Dit is wanneer het dopaminesysteem overgevoelig wordt, waardoor meer stimuli signalen van positieve bekrachtiging geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn vaak voorspellers voor substance use? (Parritz)

A

Verleden van psychopathologie is een belangrijke invloed op ontwikkelen van middelen misbruik stoornis in adolescentie, waaronder ADHD, depressie en mishandeling zijn voorspellers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Definitie Self-medication (Parritz)

A

Dit is zelf medicatie innemen om de stemming te verbeteren en de symptomen te vergeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het Cognitive-deficits model? (Parritz)

A

Dit model is gebaseerd op het idee dat herhaalde, chronische drugsgebruik resulteert in abnormaliteiten in prefrontale cortex, verslechterde beoordelingen en impulscontrole.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Op welke manier beïnvloeden ouders en broers/zussen middelengebruik van adolescenten? (Parritz)

A

Blootstelling en hun eigen verslavingsproblemen. Broers/zussen kunnen gebruik van middelen beïnvloeden door het te accepteren, promoten of juist aanmoedigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn beschermende factoren voor middelengebruik vanuit familie? (Parritz)

A

Wanneer ouders verwachtingen hebben dat er geen drugs gebruikt wordt en dit monitoren. Ook perceptie van steun ouders cruciaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is belangrijk bij een effectieve behandeling? (Parritz)

A

Dat de adolescent gemotiveerd is om te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn voorbeelden van individuele behandeling en welke is het meest effectief? (Parritz)

A

Gedragstherapie, CGT, famocotherapie en 12-stap programma. CGT is meest effectief, waarbij automatische gedachten veranderd worden. Maar ook motivationeel interviewen en psychotherapie is effectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Definitie Prodrome (Parritz)

A

De periode voor de eerste episode van een psychose, die zelfs maanden tot jaren aan kan blijven houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn voorbeelden van Prepsychotische symptomen? (Parritz)

A

Ongewone ideeën, bijgeloven en atypische perceptuele ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat wordt er geïdentificeerd bij individuen die een hoog risico hebben op een psychose? (Parritz)

A

Abnormale hersenstructuren, bepaalde genen in de pubertijd en vaak veel stress of trauma’s ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waar kan een persoonlijkheidsstoornis door beïnvloed worden? (Parritz)

A

Door een bepaald temperament.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Dimensionele modellen onderscheiden twee componenten van persoonlijkheid. Welke zijn dit? (Parritz)

A
  1. Betrekking op de zelf
  2. Betrekking op relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat wordt er geïdentificeerd bij het beoordelen van persoonlijkheidsstoornissen? (Parritz)

A

Atypische ontwikkelingen in de zelf en in relaties met anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar leggen categorische modellen de nadruk op? (Parritz)

A

Op pathologische persoonlijke eigenschappen en verslechterd persoonlijk functioneren. Hierbij zijn er verschillende soorten persoonlijkheidsstoornissen:
- antisociale
- vermijdende
- borderline
- narcistische
- schizotypische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn drie kenmerken die adolescenten gaan vertonen? (HC Substance Use (SU))

A

1: Distancing from parents - houdt niet in dat ze een slechtere relatie krijgen. Vormen hun eigen leven.
2: Intensifying peer contacts - meer tijd besteden en meer intieme dingen met elkaar delen (liefde).
3: Experimentation with adult-like behaviors - behaviors that adolescence think its mature.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Vul in (HC SU). When you’re an adolescent, you are trapped between your …(1) maturity and …(2) maturity.

A

1: biological
2: social

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Definitie Biological maturity (HC SU)

A

When your body is physical mature. When we’re able to reproduce (menstruation).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Definitie Social maturity (HC SU)

A

We don’t see a 13 year old kid as mature (no alcohol, no voting). But they can already feel mature, this is a gap between social maturity and biological maturity. Causes frustration, and drives adolescence behaviors that make them appear more mature.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

What does the theory of maturity gap (Moffitt) say? (HC SU)

A

This theory says that the gap between social en biologically maturity, seems to be the drive for adolescents to make themselves appeare more mature (by drinking alcohol for instance). This is an important reason why young people become interested in adult like stuff like substance use.

45
Q

What are a few negative effects of alcohol misuse? (HC SU)

A

Deficits in brain activity and brain structure. Involved by accidents when drunk. Negative effects on school performance.

46
Q

Where do adolescents need to find a balance in? (HC SU)

A
  • Learning how to deal with increasing autonomy
  • Preventing negative consequences of experimental behaviors
  • Challenge for adolescents, parents, societies as a whole
47
Q

What plays a big role in adolescence alcohol use? (HC SU)

A

Culture or drinking context.

48
Q

What are five other indicators that are improving among young people? (HC SU)

A

1: Age at first sexual intercourse
2: Juvenile crime
3: Physical fighting
4: Truancy
5: Road safety

49
Q

What are five indicators that are NOT 9improving among young people? (HC SU)

A

1: Obesity
2: Nutrition
3: Physical activity
4: Contraceptive use
5: Mental health

50
Q

What is the displacement hypothesis? (HC SU)

A

If you spend more face-to-face time with friends, you use more substance use. So in this case: if you spend more time on social media, you spend less time with friends, so you use less substance use.

51
Q

What is the stimulation hypothesis? (HC SU)

A

Young people who communicating electronically with each other, they’re the ones who meets face to face with friends (both online and offline), and if you spend more time face to face with friends, are supposed to use more likely substance use.

52
Q

Is the stimulation or displacement hypothesis more common? And why? (HC SU)

A

Many studies see that the stimulation hypothesis is more common. The displacement hypothesis cannot explain why overtime substance use has been declined. Another argument against the displacement hypothesis is the decline of substance use has among adolescence already started years before the smartphones.

53
Q

What is the diagnostic label of Developmental Learning Disorder? (HC DLD)

A

A diagnosis given to a person who has difficulty talking and/or understanding lanauge. It has been known as expreessive-receptive language disorder, specific language impairment or speech-language impairment.

54
Q

What are the pro’s and con’s of diagnostic labelling DLD? (HC DLD)

A

Pro’s is visibility and recognition and con’s is stigma.

55
Q

DLD is NOT a:

A

speech or reading disorder.

56
Q

What tend to be difficult for children with DLD? (HC DLD)

A

Non-word repetition. The nonword repetition task engages the speech motor system and offers an opportunity to investigate the effects of successive repetition of novel material on speech movement coordination through the process of motor learning.

57
Q

What is an example of a non-canonical word order (e.g. passive sentences?; HC DLD)

A

The dog was chased by the cat

58
Q

What is an example of a multiclausal complex sentence? (HC DLD)

A

The cat that the goat is washing has climbed on the stool

59
Q

By which disorder do you see difficulties with pragmatics? (HC DLD)

A

DLD and autism

60
Q

By which disorder do you see difficulties with phonology? (HC DLD)

A

DLD and dyslexia

61
Q

By which disorder do you see difficulties with morphology? (HC DLD)

A

DLD

62
Q

By which disorder do you see difficulties with syntax? (HC DLD)

A

DLD

63
Q

By which disorder do you see difficulties with semantics? (HC DLD)

A

DLD

64
Q

Definition Pragmatic and what are difficulties of pragmatics use by DLD (or autism; HC DLD)

A

It is the branch of linguistics dealing with language in use and the contexts in which it is used, including taking of turns in conversations, text organization. Vb: consistent and coherent language use, telling a story

65
Q

Definition Semantics and what are difficulties of semantics use by DLD (HC DLD)

A

The branch of linguistics and logic concerned with meaning. Vb: word findings problems and vocabulary.

66
Q

Definition Syntaxes and what are difficulties of syntax use by DLD (HC DLD)

A

The arrangement of words and phrases to create well-formed sentences in a language. Vb: using and understanding complex sentences.

67
Q

Definition Morphology and what are difficulties of morphology use by DLD (HC DLD)

A

The stury of forms of things, a particular form, shape or structure. Vb: inflectional morphology (agreement, case).

68
Q

Definition Phonology and what are difficulties of phonology use by DLD (HC DLD)

A

The system of contrastive relationships among the speech of sounds that constitute the fundamental components of a language. Vb: phonological processing, nonword repetition

69
Q

What is more common in children and adults with DLD if you look at cognitive disadvantage? (HC DLD)

A

Atypical cerebral lateralization is more common in children and adults with DLD.

70
Q

Vul in (HC DLD). Gap in inhibitory control between typical development and DLD widens with …

A

age

71
Q

What are early predictors for DLD? (HC DLD)

A

1: Social disadvantage, low receptive language, family history - more persistent language disorder
2: Good non-verbal skills - more likely in the resolving subgroup
3: Other (environmental) risk factors identified in some studies - tobacco smoke, no breastfeeding

72
Q

What are consequences of DLD? (HC DLD)

A
  • Less well-developed peer relations
  • Emotional and behavioral disordes: 50-80%
  • Lower level of education
  • Lower paid jobs and more often unemployed
73
Q

Definitie Language Disorder (McKean)

A

Overkoepelende term die wordt gebruikt om de moeilijkheden te beschrijven die sommige kinderen hebben bij het leren van taal.

74
Q

Vul in (McKean).Bishop showed that most child language terms comprised the use of a …(1) (e.g. specific), …(2) (language) and a …(3) (impairment).

A

1: prefix (voorvoegsel
2: descriptor
3: noun (zelfstandig naamwoord)

75
Q

Wat is de meest gebruikte label bij DLD volgens Bishop? (McKean)

A

Specific language impairment

76
Q

Reilly en collega’s waren het niet eens met de term van DLD volgens Bishop. Wat zeiden zij hierover? (McKean)

A

Zij betoogde dat de term een handig etiket was voor onderzoekers, maar dat de huidige classificatie onaanvaardbaar willekeurig was.

77
Q

Waar werden de termen aphasia (afasie) en dysphasia (dysfasie) oorspronkelijk voor gebruikt? (McKean)

A

Om volwassenen met verworven hersenletsel te beschrijven.

78
Q

Definitie Aphasia (afasie; McKean)

A

Wanneer als gevolg van hersenletsel een of meer onderdelen van het taalgebruik niet meer goed functioneren, heet dat afasie. Afasie, A (=niet) fasie (=spreken) betekent dus dat iemand niet meer kan zeggen wat hij wil. Hij kan de taal minder goed gebruiken dan voorheen. Afasie is dus een taalstoornis.

79
Q

Definitie Dysphasia (dysfasie; McKean)

A

Dysfasie is een neurologische stoornis in de spraak-taalontwikkeling: het kind begrijpt meestal veel meer van wat anderen zeggen dan het zelf kan zeggen. Dysfasie komt best vaak voor, ook de ernstige vormen.

80
Q

Waarom werd er in onderzoek naar DLD afsgestapt van de term “specifiek” en “SLS”? (McKean)

A

Overgestapt naar bredere overkoepelende termen waarbinnen beandelaars vervolgens de sterke en zwakke punten van individuele kinderen beschrijven.

81
Q

Vul in (McKean). From this work the term …(1) emerged as the preferred umbrelle term for all children with difficulties learning their native language and …(2) for those without any associated biomedical condition.

A

1: Language disorder
2: Developmental language disorder

82
Q

Vul aan (McKean). Het probleem ivm taalstoornissen is dat er geen consensus bestaat en dat de criteria van studie tot studie verschillen. Dit maakt het moeilijk om…

A

zowel selectiebias te vermijden als om studies met elkaar te vergelijken.

83
Q

Wat is een beter alternatief voor de klinische steekproef? (McKean)

A

Gebruik van epidemiologische benaderingen en representatieve bevolkingssteekproeven. Dan kun je mogelijk generaliseren naar bevolking als geheel.

84
Q

Vul in (McKean). De prevalentie neemt …(1) naarmate de sociale achterstand toeneemt.

A

1: toe

85
Q

Wat is een voordeel van populatiebenaderingen? (McKean)

A

Het vermogen om meer inzicht te krijgen in de prevalentie en de aard van gelijktijdige stoornissen op andere ontwikkelingsgebieden (comorbiditeit).

86
Q

Kinderen met lage taalvaardigheden hebben meer kans op geassocieerde problemen op welke aspecten? (McKean)

A

1: Lezen en schrijven
2: Sociaal-emotionele en gedragsaanpassingen
3: Hyperactiviteit en onoplettendheid
4: Lager non-verbaal IQ
5: Diagnoses van autisme spectrum

87
Q

Vul aan (McKean). A key area of debate with respect to the diagnosis of specific language disorder is the rol played by …
What does research say about this area?

A

non-verbal IQ.
Research states that the effects of IQ were minimal, IQ does not affect children’s response to intervention.

88
Q

Wat is een centraal doel van taalverwervingsonderzoek? (McKean)

A

Inzicht in het proces en de drijfveren van ontwikkelingsveranderingen.

89
Q

Waar is taalontwikkeling het resultaat van? (McKean)

A

Van complexe interactie die in de loop van de tijd plaatsvinden tussen de biologische samenstelling van het kind, het gezin, bredere gemeenschap en de sociale en culturele context waarin het leeft en opgroeit.

90
Q

Wat houdt “het begrijpen van de ontogenese van taalstoornissen” in? (McKean)

A

Beschrijven van de aard en de drijfveren van indivdiuele verschillen in het ontwikkelingsproces, is essentieel om deze theorieën te kunnen testen of uitwerken.

91
Q

Voor welk soort onderzoek is de aanpak van diagnostische benaderingen volgens McKean problematisch?

A

Bij zoeken naar fenotype-genotype associaties, omdat statistische, transversale beschrijvingen fenotypische verschillen tussen kinderen in hun patroon van stoornissen in de tijd kunnen maskeren of fenotypische verschillen kunnen overschatten die gewoon de verschillende ontwikkelingsstadia van het kind weerspiegelen, dat misschien hetzelfde ontwikkelingstraject volgt als zijn leeftijdsgenoten, maar in een ander tempo.

92
Q

Wat zijn vier key research questions relating to developmental change in language development en and language impairment? (McKean)

A

1: Timing - is there an ‘optimal language developmental window’ such that a particular threshold of competence within that time-frame needs to be reached for a child to have a good outcome?
2: Interactivity - how do interactions (i) between the child and the environment and (ii) between processing domains (e.g. linguistic, cognitive) play out over developmental time?
3: Compensation - do subgroups of children exist with the same early language skills but different long-term outcomes?
4: Hetergeneity - what is the nature and degree of heterogeneity in developmental language pathways and comorbidities?

93
Q

In welke 3 groepen vallen longitudinale onderzoeken op gebied van taalstoornissen meestal uiteen? (McKean)

A

1: Vroege voorspellers van latere taalresultaten identificeren
2: Langetermijnresultaten van kinderen met en zonder een geschiedenis van slecht taalgebruik vergelijken
3: De stabiliteit van de taalstatus of het taalprofiel in de tijd onderzoeken

94
Q

Welke nadelen zitten er aan de drie groepen van longitudinale studies? (McKean)

A

1: Mate van waargenomen instabiliteit wordt overschat - dwz meetfouten zullen onvermijdelijk leiden tot instabiliteit in het groepslidmaatschap voor kinderen wier scores in de buurt van een cut-point vallen
2: Regressie naar gemiddelde kan verandering in het profiel van kinderen suggereren die in feite artefacten zijn van herhaalde metingen

95
Q

Wat zijn twee andere recentelijke benaderingen van longitudinaal onderzoek naar taalstoornissen die zich focussen op individuele versdchillen in de aard van de ontwikkelingsveranderingen (McKean)

A

1: Longitudinale latente klassenanalyse
2: Multilevelmodel voor verandering, vaak ook wel ‘growth curve analysis’ of ‘growth trajectories’

96
Q

Vul in (McKean). Klinisch verwezen groepen hebben doorgaans meer …(1), ernstigere …(2) en een grotere kans op …(3) stoornissen.

A

1: comorbiditeit
2: taalstoornissen
3: aanhoudende

97
Q

Wat is een probleem van klinische steekproeven? (McKean)

A

Het onderzoek is slechts een fragment uit een ontwikkelingsvenster.

98
Q

Vul in (McKean). Sociale …(1) blijkt geassocieerd met oplossende taalprofielen bij kinderen (tot 4 jaar), en sociale …(2) geassocieerd met hardnekkige taalstoornisprofielen bij oudere kinderen (van 3-8 en 3-5 jaar).

A

1: voorsprong
2: achterstand

99
Q

Hoe laat het artikel van McKean zien waarom de eerste jaren voor het ontstaan van ongelijkheden in taal belangrijk zijn?

A

Kinderen die leven met een achterstand en beperkte gezinsmiddelen (lage SES, laag inkomen, lage opleiding van moeder), op 4 jaar een slechtere taal hadden en niet inhaalden met hun meer bevoordeelde peers tussen 4 - 8 jaar.

100
Q

Vul aan (McKean). Lage opleiding van de vader wordt geassocieerd met …
Lage opleiding van de moeder met een …

A

aanhoudend profiel
verbeterend profiel

101
Q

Vul aan (McKean). Bleek dat een toename van de opleiding van de moeder in de loop van de tijd gepaard ging met…

A

betere resultaten op het gebied van taalvaardigheid bij kinderen.

102
Q

Welke kinderen hadden meer kans op om in een oplossende dan persisterende of laat opkomende taalstoornisgroep te zitten als ze goede in plaats van slechte non-verbale vaardigheden hadden? (McKean)

A

Kinderen met lage expressieve woordenschat van 3 jaar.

103
Q

Waar zijn afnemende non-verbale vaardigheden mee geassocieerd? (McKean)

A

Slechtere taal in het algemeen bij kinderen met een taalstoornis tussen 7 - 17 jaar en met een laat opkomende/aanhoudende taalstoornis in een ‘risico’ steekproef van kinderen tussen 3 - 8 jaar.

104
Q

Wat is een belangrijke risicofactor voor persisterende taalstoornis? (McKean)

A

Early perceptive language difficulties

105
Q

Wat is duidelijk geworden door de komst van MRI? (McKean)

A

Dat neurologische communicatiestoornissen zoals stotteren, spraakapraxie bij kinderen en taalstoornissen geassocieerd zijn met aantoonbaar subtiele neurale afwijkingen of verschilen tov de hersenen van TD-kinderen (typically developing)

106
Q

Definitie Relative recovery (McKean)

A

Improvement but not full recovery from the acute injury

107
Q

Definitie Absolute recovery (McKean)

A

Return to pre-injury levels

108
Q

Op welke taalgebieden (hersenen) hebben kinderen met een taalstoornis een afwijking? (McKean)

A

Inferior frontal gyrus, posterior superior temporal sulcus, caudate nucleus, putamen

109
Q

Wat delen kinderen met DLD niet hetzelfde met kinderen van een typisch taaltraject (gekeken naar hersenstructuur; McKean)

A

Niet dezlfde links-dominante structurele of functionele lateralisatie in kerngebieden van taalbrein vertonen.