JoHo Oefenvragen Flashcards

1
Q

Vraag 1
Welke van de volgende eetstoornissen wordt niet geassocieerd met zorgen over het lichaamsbeeld?

Anorexia nervosa beperkende type.
Boulimia nervosa.
Eetbuistoornis.
Vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis.

A

D. Vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vraag 2
Welke van de volgende comorbide stoornissen komt niet regelmatig voor bij eetstoornissen?

Angststoornissen.
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD).
Stoornis in het gebruik van middelen.
Depressieve stoornissen.

A

B. Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vraag 3
Lees de casus hieronder en beantwoord vervolgens de vraag.

Casus
Lisa is een 14-jarig meisje met weinig zelfvertrouwen. Op 11-jarige leeftijd begon ze te menstrueren en borsten te ontwikkelen. Vergeleken met haar klasgenoten voelde ze zich mollig en te groot. Ze wilde zo klein en mager zijn als haar jongere zusje. Een jaar geleden besloot ze te gaan diëten, maar dit hielp niet om af te vallen. Lisa voelde zich een loser en begon snoeprepen en andere snacks in haar slaapkamer te verzamelen en te verbergen. Sinds zes maanden, wanneer ze zich slecht voelt over zichzelf en haar lichaam, eet ze gemiddeld drie chocoladerepen en twee zakken chips in één uur. Op deze momenten, die twee tot drie keer per week plaatsvinden, heeft ze het gevoel de controle te verliezen. Direct daarna voelt Lisa zich erg schuldig en dwingt zichzelf over te geven of laxeermiddelen te gebruiken. Lisa heeft een normale/gezonde BMI.

Welke eetstoornis is het meest waarschijnlijk in het geval van Lisa?

Anorexia nervosa beperkende type.
Boulimia nervosa.
Eetbuistoornis.
Vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis​​​​​​​.

A

B. Boulimia nervosa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vraag 1
Welke van de volgende symptoomcategorieën worden niet gevonden in de DSM-V-criteria voor middelengebruiksstoornissen (SUD)?

Verminderde controle.
Sociale beperking.
Farmacologisch.
Legale problemen.

A

D. Legale problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vraag 2
Welke van de volgende uitspraken over schizofrenie is waar?

Schizofrenie heeft in ontwikkelingslanden de neiging een gunstiger koers te volgen.
Schizofrenie komt vaker voor in landelijke gebieden dan in stedelijke gebieden.
Mannen hebben een betere prognose dan vrouwen.
Vrouwen vertonen meer hersenafwijkingen dan mannen.

A

A. Schizofrenie heeft in ontwikkelingslanden de neiging een gunstiger koers te volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vraag 3
Welk van de volgende cognitieve modellen wordt niet geassocieerd met schizofrenie?

Patiënten hebben een verhoogde neiging om conclusies te trekken op basis van weinig informatie.
Patiënten worstelen met afkeer van uitstel (‘delay aversion’) en kiezen voor onmiddellijke beloningen boven uitgestelde beloningen.
Patiënten hebben een verhoogde neiging om negatieve gebeurtenissen aan andere mensen toe te schrijven.
Patiënten worstelen met vals-geloofstaken (‘theory of mind’), en overattribueren intenties.

A

B. Patiënten worstelen met afkeer van uitstel (‘delay aversion’) en kiezen voor onmiddellijke beloningen boven uitgestelde beloningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vraag 4
Lees onderstaande casus en beantwoord vervolgens de vraag.

Kas, een 21-jarige man die net zijn eerste jaar op de universiteit had afgerond, kwam met zijn moeder op kantoor als gevolg van een psychotische episode die 5 weken eerder begon. De symptomen van Kas waren onder meer grootse ideeën, hallucinaties, meer energie en zelfvertrouwen, slechte eetlust en verminderde behoefte aan slaap (hij zou slechts 2-4 uur per nacht kunnen krijgen). Hij werd behoorlijk spraakzaam met dringende en onder druk staande spraak en hij leed vaak aan stemmingswisselingen - waarvan prikkelbaarheid en woede de belangrijkste spelers waren. Kas bracht uiteindelijk 9 dagen door in een lokaal ziekenhuis en vervolgens 2 weken in een lokaal psychiatrisch ziekenhuis. Hij is sindsdien teruggekeerd om bij zijn ouders te wonen en herstelt langzaam met antipsychotica.

Welke psychotische stoornis is het meest waarschijnlijk in het geval van Kas?

Schizo-affectieve stoornis.
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
Schizofrenie.
Schizofreniforme stoornis.

A

D. Schizofreniforme stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vraag 5
Uit longitudinaal onderzoek naar gedesorganiseerde gehechtheid (Sroufe, 2005), blijkt dat kinderen met deze gehechtheidsrelatie:

(I) Een grotere kans hebben op het ontwikkelen van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
(II) Een grotere kans hebben op het genetisch doorgeven van deze problemen, wat kan leiden tot het krijgen van kinderen met een autisme spectrumstoornis.

Uitspraak (I) is correct, (II) is incorrect.
Uitspraak (I) is incorrect, (II) is correct.
Uitspraak (I) en (II) zijn beide correct.
Uitspraak (I) en (II) zijn beide incorrect.

A

A. Uitspraak (I) is correct, (II) is incorrect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vraag 6
Lees onderstaande casus en beantwoord vervolgens de vraag.

Noa (30 jaar) gaat op bezoek bij een psycholoog. Tijdens de intake bloost Noa en vertelt de psycholoog dat ze zich sociaal geïsoleerd voelt en normaal zou willen zijn. Noa werkt in een laboratorium waar ze bloedmonsters analyseert. Ze heeft weinig contact met anderen en na het werk gaat ze liever naar huis om voor haar moeder te koken dan met haar collega’s uit te gaan. Ze kent haar collega’s al 10 jaar, maar vermijdt altijd lunchpauzes en sociale activiteiten. De reden? Noa denkt dat haar collega’s haar raar vinden en dat niemand haar mag. Ze is ervan overtuigd dat ze niet met anderen kan werken en ze weigerde een promotie omdat ze niet in een team wilde werken. Bovendien denkt ze dat haar baas haar capaciteiten overschat. De psycholoog vraagt Noa om te beschrijven hoe ze denkt dat anderen haar zien: ‘Verlegen, eenzaam, geïsoleerd, onzichtbaar, stil, onvriendelijk, gespannen, terughoudend, ingetogen, geremd en hysterisch’. Noa zou graag een vriendje willen hebben, maar ze weet zeker dat niemand haar mag en dat ze afgewezen zal worden. Noa heeft een goede relatie met haar moeder, maar is vaak bang om haar gevoelens te delen, want als haar moeder haar zorgen bekritiseert, veroorzaakt dat veel schaamte. Tijdens haar kinderjaren en pubertijd was Noa altijd een muurbloempje, angstig in sociale situaties en met een laag zelfbeeld. Ze had ook terugkerende periodes van depressie. Noa heeft geen vrienden en is volledig afhankelijk van haar moeder, met wie ze in een huis woont.

Welk type persoonlijkheidsstoornis is het meest waarschijnlijk in het geval van Noa?

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis.
Vermijdende persoonlijkheidsstoornis.
Vreemd/excentrieke persoonlijkheidsstoornis.

A

C. Vermijdende persoonlijkheidsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vraag 1
Welke van de volgende hersengebieden wordt niet geassocieerd met stressreacties?

Amygdala.
Hippocampus.
Occipitaal kwab.
Prefrontaal kwab.

A

C. Occipitaal kwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vraag 1
Samek en Hicks (2014) noemen ‘trapsgewijze beperkingen (cascading constraints)’ bij de ontwikkeling van antisociaal gedrag en slechte uitkomsten. Wat betekent dit?

Het accumulerende samenspel van een afwijkende ouder-kindrelatie, die vervolgens de beschikbare behandelmogelijkheden voor antisociale jongeren beperkt.
De accumulerende beperkingen die leraren stellen als reactie op antisociaal gedrag, resulterend in ineffectief onderwijs en academische onderpresteren.
De accumulerende beperkingen die ouders stellen als reactie op antisociaal gedrag, resulterend in steeds strenger ouderschap.
Het accumulerende samenspel van risico’s op omgevings- en persoonsniveau, wat vervolgens de beschikbare contexten voor antisociale jongeren beperkt.

A

D. Het accumulerende samenspel van risico’s op omgevings- en persoonsniveau, wat vervolgens de beschikbare contexten voor antisociale jongeren beperkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vraag 2
Welke van de volgende klinische presentaties van normoverschrijdend-gedragsstoornis (‘conduct disorder [CD]’) wordt geassocieerd met een gunstiger verloop later in het leven?

Kind-aanvang CD (‘child-onset CD’).
Adolescentie-aanvang CD (‘adolescent-onset CD’).
CD comorbide met ADHD.
CD met ongevoelige emotieloze kenmerken (‘callous-unemotional characteristics’).

A

B. Adolescentie-aanvang CD (‘adolescent-onset CD’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly