Week 2: HC Anxiety - Parritz H11 Flashcards

1
Q

Definitie Angst (Parritz)

A

Angst dat opgewekt wordt in de aanwezigheid van een stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie Zorgen (Parritz)

A

Betreft de angst over mogelijke toekomstige gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer ervaren kinderen het meeste angst? (Parritz)

A

Wanneer zij bewust worden van het risico en het mogelijke gevaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vul in (Parritz). Bij het ontwikkelen van …(1) en …(2) zal de angst met de leeftijd steeds meer verdwijnen.

A

1: regulatie
2: controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie Angststoornis (Parritz)

A

Internaliserende stoornissen waarbij angst zich ontwikkelt heeft van typisch en adaptief naar psychopathologisch in termen van intensiteit, duur en blijvendheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vul aan (Parritz). Alle angststoornissen worden gekenmerkt door (noem 5 punten):

A

1: inhibitie
2: terugtrekken
3: overdreven en onrealistische angsten
4: overgecontroleerd gedrag
5: somatische symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie Angst gevoeligheid (anxiety sensitivity; Parritz)

A

Extreme focus ligt op lichamelijke zintuigen, ongewone gevoelens en verstoorde cognities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welk percentage ligt de prevalentie van angststoornissen bij kinderen? Worden meiden of jongens vaker gediagnostiseerd? (Parritz)

A

10%. Meiden worden vaker gediagnosticeerd dan jongens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie Separatie angststoornis (SAD; Parritz)

A

Angst wordt ervaren wanneer een kind gescheiden wordt van thuis of hechtingspersonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vul aan (Parritz). Bij SAD is het gebruikelijk dat er … (noem wat er voorkomt)

A

somatische symptomen, nachtmerries en paniekaanvallen voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de prevalentie van SAD bij 6 tot 12-jarigen en hoeveel bij adolescenten? (Parritz)

A

6-12 = rond 4%, bij adolescenten rond 2 of 3%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie Fobie stoornis (Parritz)

A

Overdreven en heftige angst ontstaat bij bepaalde objecten of situaties wat leidt tot significante verslechtering van het dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie Sociale fobie (Parritz)

A

Angst voor anderen hun beoordelingen. Vaak angst voor presteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie Agoraphobia (Parritz)

A

Angst voor plekken waar individuen zich onveilig of opgesloten voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de prevalentie voor specifieke fobieën bij kinderen en adolescenten? (Parritz)

A

5 tot 7%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie Gegeneraliseerde angststoornis (GAD; Parritz)

A

Uitgebreide en onrealistische zorgen en angsten over verschillende stimuli en situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de prevalentie van GAD en bij welk geslacht komt het meer voor? (Parritz)

A

Ongeveer 2%, evenveel bij jongens en meisjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Met welke twee stoornissen worden kinderen en adolescenten ook vaak gediagnosticeerd bij GAD? (Parritz)

A

Dwangstoornis of stemmingsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Definitie Paniekstoornis (Parritz)

A

Onvoorspelbare paniekaanvallen zijn een primair concept in deze stoornis. Intense en oncomfortabele voorvallen van angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij wie worden paniekaanvallen vooral gediagnosticeerd en welke drie persoonlijkheidseigenschappen komen vaak voor bij deze stoornis? (Parritz)

A

Vooral bij volwassenen, maar soms ook adolescenten. Eigenschappen: hoog functioneren, emotiedisregulatie en vermijdend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een obsessieve-compulsieve stoornis? (Parritz)

A

Was voorheen onderdeel van angststoornis. Heeft eigen sectie in DSM-5 met gerelateerde stoornissen, zoals extreme verzameling, harentrekken en huidplukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Definitie Obsessies (Parritz)

A

Blijvende en intense verstoringen van gedachten en beelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Definitie Dwanghandelingen (Parritz)

A

Blijvende en intense impulsen om bepaald gedrag uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke vier dimensies kun je onderscheiden in OCD? (Parritz)

A

1: Dwanghandelingen
2: Seksuele en agressieve obsessies
3: Bijgeloof
4: Verzamelen/ordenen/somatische zorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de prevalentie van OCD in kinderen en wanneer ontstaat OCD vaak? (Parritz)

A

2 tot 4% en ontstaat vaak rond 11 jaar in kinderen of volwassentijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Definitie Somatisatie (Parritz)

A

Verschillende processen waarin aspecten van psychologische kwelling doorslaan in fysieke symptomen.

27
Q

Vul in/aan (Parritz). Individuen met een somatische symptoom stoornis kunnen hun …(1) niet uitdrukken in woorden, maar doen dit in…

A

1: emoties
fysieke en emotionele problemen.

28
Q

Vul in (Parritz). Somatisatie moet gezien worden als een continuüm waarbij …(1) een uiterste is.

A

1: somatische symptoom stoornis

29
Q

Wat zijn de meest voorkomende somatische symptomen? (Parritz)

A

Hoofdpijn, vermoeidheid, pijn, zere spieren en buikpijn.

30
Q

Definitie Conversie stoornis (Functionele neurologische symptoom stoornis; Parritz)

A

Onverklaarbare tekorten in vrijwillig motorisch en sensorisch functioneren dat niet verklaard kan worden door pathopsychologische mechanismen. Bv verlamdheid, problemen met balans en moeite met slikken.

31
Q

Definitie Homotypische continuïteit (Parritz)

A

Wanneer de symptomen stabiel blijven over tijd.

32
Q

Definitie Heterotypische continuïteit (Parritz)

A

Wanneer de onderliggende problemen gelijk blijven (angst), maar er verschillen worden geobserveerd in het patroon van emotie, cognitie en gedrag.

33
Q

Welke stoornissen zijn het meest stabiel over tijd? (Parritz)

A

Paniekstoornis en specifieke fobieën.

34
Q

Hoe ontwikkelt een obsessieve-compulsieve stoornis zich? (Parritz)

A

Verschillende manieren. Wanneer OCD vroeg ontstaat of lange tijd aanhoudt, heeft het een hoge waarschijnlijkheid op het blijvend bestaan van de stoornis binnen het individu.

35
Q

Waar kan blijvende OCD tot leiden? (Parritz)

A

Dit kan leiden tot negatieve persoonlijke effecten, negatieve relatie met familie en moeilijkheden met leeftijdsgenoten.

36
Q

Hoe ontwikkelt een somatische symptoom stoornis zich? (Parritz)

A

Factor die bijdraagt aan blijvende moeilijkheden is de sociale consequenties van fysieke symptomen. Een somatische stoornis is vaak chronisch en resistent tegen zowel psychologische als medische behandeling. Ze zijn onderworpen aan meer medische procedures waarbij hoge medische kosten en medische problemen een gevolg van zijn.

37
Q

Welke rol spelen genen en erfelijkheid bij het ontstaan van een angststoornis? (Parritz)

A

Genetica heeft een significante invloed op de ontwikkeling van zowel typische als pathologische angst. Uit onderzoek blijkt dat kinderen van ouders met angst een hoge waarschijnlijkheid hebben op ontwikkelen van angst bij hunzelf. Deze erfelijkheid is toe te wijzen aan meerdere genen. Deze genen spelen ook een rol bij kwetsbaarheid voor stemmingsstoornissen (bv depressie).

38
Q

Welke rol spelen fysiologische factoren bij het ontwikkelen van een angststoornis? Welk deel van de hersenen en het lichaam is bv actief bij angststoornis? (Parritz)

A

Onderzoek wordt vooral gedaan naar rechter hemisfeer, prefrontale cortex en cerebellum. Ook limbisch systeem en amygdala gezien hun emotionele functie. Autonome zenuwsysteem en HPA-as leveren ook een bijdrage aan de angstreactie. Hyperarousal en disregulatie zijn vanuit fysiologisch perspectief belangrijke bijdragers aan risico op angststoornis.

39
Q

Vul in (Parritz). Slechte …(1) onderscheid een obsessieve-compulsieve stoornis van een angststoornis.

A

1: emotieregulatie vaardigheden

40
Q

Welk soort hechting blijkt het grootste risico met zich mee te dragen op het ontwikkelen van een angststoornis? (Parritz)

A

Vooral desgeorganiseerde hechting. Maar ook onveilige hechting.

41
Q

Wat zijn de twee hoofdtaken bij het beoordelen van een angststoornis? (Parritz)

A

1: Het vaststellen of de angstsymptomen typische of atypische ontwikkeling reflecteren
2: Het discrimineren tussen angststoornissen

42
Q

Waar blijkt cognitieve gedragstherapie effectief voor te zijn? (Parritz)

A

Voor directe en langdurige verbeteringen. Via internet blijkt dit ook effectief te zijn.

43
Q

In welke zes componenten kan effectieve CGT opgedeeld worden? (Parritz)

A

1: Psycho-educatie
2: Somatische management
3: Cognitieve herstructurering
4: Probleem oplossen
5: Blootstellen
6: Terugval preventie

44
Q

Wat zijn de 4 meest gebruikte technieken van angststoornissen? (Parritz)

A

1: Modeling - observationeel leren
2: Systematische desentisiatie - kind leren hoe hij/zij zich moet ontspannen en ontspannen te blijven wanneer in aanmerking met gevreesde stimuli
3: Blootstelling - belonen van kind bij gepast gedrag
4: Zelfpraten - geven van positieve uitspraken over de zelf om gepaste gedragingen aan te moedigen

45
Q

Welke 3 componenten kennen angstsymptomen? (HC)

A

1: Physical component - sympathic automatic system geeft je energie om iets te doen, je lichaam wordt geactiveerd (verhoogde hartslag, zwak, maagpijn, etc.)
2: Cognitive component - er is een stimulus en je denkt dat die stimulus gevaar is, dan vorm je gedachten/images (gedachten of beelden: bijna dood, bedreiging/gevaar)
3: Behavioral component - fight, flight and freeze (bevende stem, huilen, schreeuwen, ogen sluiten etc.)

46
Q

Definitie Social anxiety (HC)

A

Angst voor situatie(s) waarin het kind met andere moet omgaan, zich moet presenteren (vertrouwd/onbekend), kan een kritische opmerking van iemand anders krijgen, beoordeeld worden. Volwassenen weten vaak dat ze social anxiety hebben, kinderen zijn zich hier niet van bewust. Als je kind diagnosticeert moet het kind iig 6 mnd last van hebben, bij volwassenen is dit langer.

47
Q

Definitie Seperation anxiety (HC)

A

Angst of zorgen om gescheiden te zijn van huis of hechtingsfiguren, niet geschikt voor ontwikkelingsfase, vermijding of overmatige angst: nachtmerries, fysieke klachten, anger tantrums.

48
Q

Definitie Generalized anxiety disorder (GAD; HC)

A

Overmatige bezorgdheid over verschillende onderwerpen (bv school, gezondheid), moeite om deze zorgen onder controle te houden.

49
Q

Definitie Specific phobia (HC)

A

Duidelijk en aanhoudende angst die wordt veroorzaakt door een specifiek object of situatie: dier, natuur-omgeving, bloed-injectie-letsel, situationeel. Vaak voor langere tijd, je krijgt het als kind en hebt het nog steeds als volwassenen.

50
Q

Definitie Panic disorder (HC)

A

Terugkerende onverwachte paniekaanvallen met symptomen zoals hartkloppingen, beven, transpireren, kortademigheid, pijn op de borst, duizelig > angst om controle te verliezen of te sterven, bezorgdheid/angst dat paniekaanval opnieuw plaats zal vinden en dat het gevolgen zal hebben.

51
Q

Definitie Interoceptive sensitivity (HC)

A

Bij panic disorder, awareness of physical changes in your body.

52
Q

Definitie Agora phobia (HC)

A

Angst in een specifieke locatie of situatie waarin ontsnappen moeilijk is, gênant of waar geen hulp is. Denk aan midden van collegezaal.

53
Q

Definitie Selective mutism (HC)

A

Niet kunnen of durven praten in specifieke sociale situaties (onbekend) wanneer dit verwacht wordt (bv school, winkels, vrienden), wel kunnen praten in andere specifieke situaties (vertrouwd). Minimaal 1 maand en niet eerste schoolmaand. Vaak als ouders andere taal spreken.

54
Q

Definitie Posttraumatic stress disorder (HC)

A

Kind is blootgesteld aan een traumatische/bedreigende gebeurtenis die het heeft meegemaakt of waarvan het getuige is geweest, zoals natuurramp, ongeval, terreurdaad, oorlog, seksueel geweld of die met de dood, ernstig letsel, kind reageerde met intense angst, hulpeloosheid of walging. Traumatische gebeurtenissen worden voortdurende herbeleefd door flashbacks en nachtmerries etc.

55
Q

Definitie Obsessive-compulsive disorder (HC)

A

Constante obsessieve gedachten die angstig en bedreigend kunnen zijn , stressvol.

56
Q

Welke vier OCD thema’s zijn er? (HC)

A

1: Contamination - kind dat bang is dat ze een ziekte krijgen, dus wassen ze obsessief vaak hun handen
2: Doubt/harm - deur vaak checken of het op slot zit
3: Symmetry - als ik mijn knuffels niet op de juiste volgorde leg, gaat er iets gebeuren
4: Unacceptable/taboo - bang dat hij iemand zwanger maakt, ervoor zorgen dat zijn sperma nergens ligt en veel wassen van kleding

57
Q

Wat zijn obsessieve gedachten en handelingen? (HC)

A

Obsessieve gedachten: terugkerende en aanhoudende gedachten, beelden of impulsen die opdringerig en ongewenst zijn en angst veroorzaken, die het kind probeert te onderdrukken of te neutraliseren.
Obsessieve handelingen: herhaalde gedragingen of mentale handelingen waartoe het kind zich gedwongen voelt als reactie op de obsessieve gedachte.

58
Q

Definitie Schoolrefusal (HC)

A

Geen angststoornis, maar consequentie van angststoornis. Onredelijke angst die samenhangt met school, uitgedrukt wanneer kind naar school moet. Lichamelijke klachten, treuzelen in ochtend, slechte cijfers, symptomen GAD, SocF, SAD, woedeaanvallen.

59
Q

Wat is de top 4 angstsymptomen in gehele populatie? (HC)

A
  1. Specific phobia
  2. Separation anxiety disorders
  3. Generalised anxiety disorders
  4. Social anxiety disorders
    weet niet of dit in NL is of ergens anders
60
Q

Wat zijn normale angstontwikkelingen bij de volgende leeftijden:
0-6 mnd
6-12 mnd
2-4 jaar
4-6 jaar
6-10 jaar
10-12 jaar
>12 jaar

A

0-6 mnd - baby’s zijn vaak bang voor dingen in hun omgeving (geluid, voorwerpen). Moro reflex, is ook anxiety reflex.
6-12 mnd - angst om weg te zijn van ouders, separation anxiety, onbekende personen of objecten
2-4 jaar - bang voor poep en plas omdat je niet weet wat het is, ook onbekenden
4-6 jaar - bang voor donker, geesten, onweer, dieren
6-10 jaar - injury, dead, animals, school
10-12 jaar - vrienden, functioneren op school/sport, hoe je eruit ziet
>12 jaar - social situations and criticism, events in the world, seksualiteit, independence van bv je ouders

61
Q

Wat zijn drie belangrijke dingen om je normale angst te overwinnen? (HC)

A

Begrip, coping, emotieregulatie. Hoe meer je de wereld snapt, hoe beter je ermee om gaan (coping).

62
Q

Wat voor rol speelt genetica bij angststoornis? (HC)

A

60-80% overlapping in angststoornis ouder-kind. 1 ouder: 5-7x meer risico. 2 ouders: 9x meer risico.

63
Q

Welke drie dingen kunnen een fobie veroorzaken? (HC)

A

1: Negatieve info - meest voorkomend, overdracht van angst opwekkende info via ouders of andere belangrijke anderen
2: Modellering - kind wordt blootgesteld aan angstig gedrag van ouder, broers of zussen of leeftijdsgenoten, imitatie van angstige gedrag
3: Conditionering - Hond (NS) -> Neutrale reactie, Beet (UCS) -> Pijn (UCR), Hond (NS) + Beet (UCS) -> Pijn (UCR), Hond (CS) -> Angst (CR)