Week 15 colleges Flashcards

1
Q

Wat is de wetenschappelijke naam voor rondwormen? En platwormen?

A
  • Rondwormen (nematoda)
  • Platwormen (platyhelminthen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de wetenschappelijke naam van de aarsmade?

A

enterobius vermicularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 2 mogelijkheden voor diagnostiek van aarsmaden (enterobius vermicularis)

A
  1. Determinatie wormen in ontlasting
  2. Plakbandpreparaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe behandel je aarsmaden (enterobius vermicularis)?

A

Met mebendazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de wetenschappelijke naam van de spoelworm?

A

ascaris lumbicoïdes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe verplaatst een spoelworm (ascaris lumbicoïdes) zich door het lichaam en in welke volgorde?

A

Larve migreert door weefsel, komt in bloedbaan en gaat via capillaire alveoli in. Je hoest de larve op en slikt deze door, pas na maag ontstaan de volwassen wormen. Totdat hij dus de tweede keer in de darmen komt blijft het een larve.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt het Löffler syndroom in?

A

Dit is de migratiefase van de spoelworm (ascaris lumbicoïdes). Dit houdt in dat deze als larve door het lichaam heen beweegt. Tijdens het Löffler syndroom ervaren mensen koorts, hoesten, eosinofilie, pulmonair infiltraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zie je in de kliniek bij veel spoelwormen (ascaris lumbicoïdes) in de volwassen fase?

A
  • Buikpijn, obstructie
  • Ondervoeding (20 wormen kost ca. 4g eiwit/dag, van in totaal 30-50 g uit voeding
  • Zwerflust van wormen: afsluiting galgang etc
  • Verhoogd IgE, eosinofilie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe behandel je spoelwormen?

A

Albendazol, eenmalig 400mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe komen Strongyloïdes stercoralis het lichaam in?

A

Larven kunnen door huid migreren richting longen, worden opgehoest en komen zo weer in darm. In darm worden eieren gelegd en komen de larven uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het vervelende aan de levenscyclus van strongyloïdes stercoralis?

A

Het nare hier aan is dat er autoinfectie kan optreden en de larve uit de darm dus kan migreren en weer de gastheer kan infecteren. Wormen worden dus niet oud, maar kunnen levenslang persisteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom zie je in Europa niet zo veel strongyloïdes?

A

Omdat de temperatuur hier te laag is voor ze om buiten het lichaam te overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom zijn strongyloïdes zo berucht bij immuungecompromitteerden?

A

Bij deze mensen kan er een gedessimineerde infectie optreden. Dit kan in alle organen, inclusief het CZS optreden. Er treedt dan abcesvorming op en dit kan tot ernstige gevolgen leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe doe je diagnostiek voor strongyloïdes?

A
  • Larven in faeces (Baermann, PCR) + specifiek antilichamen (serologie)
  • Disseminatie: larven in ieder lichaamsvocht aanwezig (BAL, liquor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe behandel je strongyloïdes?

A

Behandeling: ivermectine po, 1dd o,2 mg/kg voor 2 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 groepen mensen screen je op strongyloïdes?

A
  • Mensen met een hoge dosis immuunsuppressiva: transplantatiepatiënten
  • Hematologische patiënten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe vindt autoinfectie van strongyloïdes plaats?

A

De volwassen wormen leggen eitjes in de darm, deze komen uit tot larven en deze invaderen het weefsel, komen in de longen, worden doorgeslikt, en vervolgens worden zij weer volwassenen in de darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 3 cytokinen van de Th2 cel zijn belangrijk voor de afweer tegen wormen?

A

Il-4, IL-5 en IL13

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 4 functies van Il-4, IL-5 en IL13 tijdens een worm/parasitaire infectie die nodig zijn voor de afweer

A
  • IL-4 activeert B-cellen: IgE productie, hierdoor mestceldegranulatie
  • IL-4 en IL-13 activeren macrofagen (alternatieve macrofagen, weefselherstel)
  • IL-5 activeert eosinofielen, deze pakken de wormen direct aan
  • IL-4 en IL-13 promoten intestinale mucusproductie en peristaltiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem de belangrijkste zuigworm soort

A

Schistosoma (bilharzia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe vindt de cyclus van schistosomiasis plaats?

A

Uit faeces komen eitjes in zoet water. Dit is een hypotoon mileu. De eitjes zwellen op, barsten, en dan komen de in een slak terecht, waar replicatie plaatsvindt. De worm penetreert de huid van de definitieve gastheer, migreert naar mesenteriale venen en daar vindt paring plaats en het leggen van eieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar wonen volwassenen humane schistosomen (mansoni) in het lichaam?

A
  • Venen rondom darm
  • Eieren door vaatwand en darmwand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar in het lichaam wonen volwassenen schistosoma haematobium?

A
  • Venen rondom blaas
  • Eieren door vaatwand en blaaswand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe vindt hij een schistosomiasis schade plaats? Wat voor schade is dit?

A
  • Door uitgescheiden eieren
    • voornaamste oorzaak van pathologie
    • lever-ontsteking en lever-falen
    • Granuloomvorming door het hele lichaam
    • Hepatosplenomegalie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem de 4 stadia van schistosomiasis

A
  1. Invasiestadium
  2. Katayama syndroom
  3. Gevestigde infectie
  4. Chronisch stadium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat voor therapie zet je in bij het invasiestadium van schistosomiasis?

A

antihistaminica/ anti-pruritis middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zie je in de kliniek bij het invasiestadium van schistosomiasis?

A
  • Cercariën dermatitis
  • jeuk
  • papillaire uitslag
  • duurt 2-3 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zie je in de kliniek bij Katayama syndroom?

A
  • koorts (re-, intermitterend)
  • oedeem
  • urticaria
  • met eosinofilie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe manifesteert een gevestigde infectie met schistosoma mansoni zich? Deze zit in de mesenteriale vaten

A
  • eieren op weg naar buiten door colon en rectum.
  • Achterblijvende eieren (ca. 50%) ulceraties → buikpijn en ‘dysenterie’
  • (diarree, bloed bij ontlasting, buikpijn, vermoeidheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe manifesteert een gevestigde infectie met schistosoma haematobium zich? Deze zit in de blaasplexus

A
  • eieren door blaaswand
  • kleine laesies → hematurie (terminale mictie),
  • bij zware infectie →pijnlijk urineren (dysurie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zie je in de kliniek bij schistosoma mansoni (mesenteriale vaten)?

A
  • portale hypertensie, hepatosplenomegalie
  • leverfibrose, ascites, decompensatie
  • pseudo-polyposis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zie je in de kliniek bij schistosoma haematobium (plexus blaas)?

A
  • pseudopapillomas, tuberkels
  • obstructie ureter, hydronephrose
  • nierfunctiestoornissen, uremie
  • slechte blaasfunctie, blaascarcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat voor diagnostiek doe je op schistosomiasis?

A

Faeces/urine onderzoek + serologisch onderzoek/urine antigeentest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe behandel je schistosomiasis?

A
  • praziquantel (BiltricideR) ← breedspectrum anti-platworm middel
  • 40-60 mg/kg in 1-2 dosis, 1 dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe kan een worminfectie er voor zorgen dat er minder allergische reacties zijn?

A

De aanwezigheid van worminfecties induceert de regulatoire T-cel respons en dit zort voor een verlagin van de Th2 reacties en dus een verlaging van allergische reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Op welke manier beïnvloeden worminfecties de immuunrespons?

A

Ze zorgen voor meer regulatoire T-cellen door constante TGF-B en IL-10 productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is de hygiëne hypothese?

A

Deze stelt dat de afwezigheid van infecties en andere pathogenen er voor zorgt dat men later in het leven een grotere kans hebt op het ontwikkelen van allergische ziekten, en dus een minder tolerant immuunsysteem heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Noem de 4 klassiek overgevoeligheidsreacties en waar ze op berusten

A

I: IgE gemedieerd - Allergy, Anaphylaxis, Atopy
II: antilichamen binden aan gebdonen antigenen, zorgen voor destructie - antiBody (Binding van IgG of IgM antilichamen aan extracellulaire matrix en complement activatie)
III: immuunComplexen
IV: T-cel gemediëerde celdestructie, Delayed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat houdt een type V & VI overgevoeligheidsreactie in?

A

Weefseldestructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat houdt een type VII overgevoeligheidsreactie in?

A

Directe reactie op geneemiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Noem een aantal bekende allergenen van een type I overgevoeligheidsreactie

A

Pollen, Huisstofmijt, insectengiffen, voedsel allergenen, Geneesmiddelen, beroepsallergenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Beschrijf de kliniek van een type I overgevoeligheidsreactie

A

Patiënten krijgen klachten van allergische rhinitis (hooikoorts), allergisch astma, atopische dermatitis, constitutioneel eczeem, angio-oedeem, urticaria, dyspnoe, braken, anafylaxie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe veel uur na blootsteling treedt een type II overgevoeligheidsreactie op?

A

4-8 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke cellen zorgen voor schade bij een type II overgevoeligheidsreactie?

A

Mestcellen en basofielen in de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Noem een symptoom van een type II overgevoeligheidsreactie

A

Chronische urticaria. Dit hoeft niet door een allergische reactie te worden uitgelokt. Anti-IgE heeft een heel goed effect op chronische urticaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Noem een voorbeeld van een type III overgevoeligheidsreactie

A

Henoch-Schönlein syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zie je in de kliniek bij een type IV overgevoeligheidsreactie?

A

Er ontwikkelt zich oedeem in de huid en er ontstaat eczeem: roodheid, schilfering, droge huid, jeuk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe diagnosticeer je een type IV overgevoeligheidsreactie?

A

Diagnose met plakproeven (24, 48 en 72 uur aflezen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Noem een bekende stof waar mensen een type IV overgevoeligheidsreactie voor tonen

A

Nikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe werkt de sensibilisatiefase van een allergische reactie?

A

Een allergeen wordt door een APC aan een T-cel gepresenteerd, deze wordt ervoor dat B-cellen specifieke IgE aan gaan maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat houdt de effectorfase in bij een allergische reactie?

A

Hier wordt in snelle tijd IgE aangemaakt door de B-cellen en worden mestcellen geactiveerd om mediatoren aan te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Door welk cytokine wordt een late type I reactie gemedieerd?

A

Il-5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Noem een aantal mediatoren die door een mestcel worden aangemaakt tijdens een allergische reactie

A
  1. Histamine
  2. Leukotrieënen
  3. Prostaglandinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Noem 5 effecten van de mediatoren die worden aangemaakt door een mestcel tijdens een allergische reactie

A
  1. Bronchusconstrictie
  2. Vasodilatatie
  3. Oedeem
  4. Mucussecretie
  5. Zenuwstimulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Noem 3 effecten van de eosinofiele granulocyt in een late fase allergische reactie

A
  1. Survival
  2. Weefselschade
  3. Chemoattractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Noem 5 effecten van een mestcel tijdens een allergische reactie/een infectie en 2 van de eosinofiele granulocyt

A

Mestcel:
1. Vascular leak
2. Bronchoconstrictie
3. Intestinale hypermobiliteit
4. Inflammatie
5. Weefselschad

Eosinofiele granulocyt
1. Doden van parasieten en gastheercellen
2. Weefselschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat houdt mastocytose in en wanneer treedt het op?

A

Mestcelvermeerdering door afwijking in KIT receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat voor effect heet omalizumab op allergische symptomen?

A

Het vermindert astma en rhinitis symptomen. Ook zorgt het voor een reductie van een vroege en late astmatische reactie

59
Q

Wat houdt atopisch syndroom in?

A

Het is een genetische predispositie om allergische reacties te ontwikkelen met een overmatige IgE respons

60
Q

Noem 2 bekende geneesmiddelen die allergische reacties verzorgen

A

Penicilline & insuline

61
Q

Noem 4 therapeutische mogelijkheden bij allergieën

A
  1. vermijden/eliminatie van het allergeen
  2. Dieetverandering
  3. Farmacotherapie
  4. Immunotherapie
62
Q

Noem een indicatie van immunotherapie bij allergische reacties

A

Patiënten bij wie antihistaminica en steroïden onvoldoende werken

63
Q

Noem 2 effecten van immuuntherapie bij allergie

A
  1. Immuundeviatie: verschuiving van Th2 naar Th1 respons
  2. Tolerantie: de Th2 respons, waaronder IgE synthese en late reactie, worden onderdrukt
64
Q

Wat zijn acute urticaria? Wanneer treden deze op?

A

Dit zijn galbulten/angio-oedeem. Ze jeuken heel erg en er ontstaat oedeen (gelaat,extremiteiten) en er zijn systemische effecten

Ze ontstaan bijvoorbeeld na inname van een geneesmiddel, inname van voedsel waar iemand allergisch voor is, bij (virale) infecties

65
Q

Wanneer tellen ulticaria als chronisch?

A

Als ze langer dan 6 weken bestaan

66
Q

Wat houdt hemolytische anemie in bij een geneemiddel?

A

Hemolytische anemie: geneesmiddel bindt aan ery’s en deze worden dan als Ab’s gezien en de ery wordt door macrofagen opgenomen. Petechiën ontstaan door trombocytopenie

67
Q

Wat houdt pemphigus in? Wat voro overgevoeligheidsreactie is dit?

A

Dat ontstaan er auto-antistoffen tegen desmogleïnen, dit zijn adhesiemoleculen in desmosomen. De huidlagen laten los. Dit is een type II overgevoeligheidsreactie

68
Q

Wat voor soort overgevoeligheidsreactie is SLE?

A

Type III

69
Q

Hoe werkt een type III geneesmiddel overgevoeligheidsreactie?

A

IgG bindt aan circulerende antigenen (geneesmiddel), deze slaan neer

70
Q

Hoe werkt een type IV allergische reactie?

A

Allergenen worden door APC’s aan T-cellen gepresenteerd, deze worden geactiveerd en scheiden pro-inflammatoire cytokines uit

71
Q

Noem een stof waar je veel type IV reacties tegen zien

A

PPD, dit zit in haarverf en in nep henna

72
Q

Waarom is de huid vaak betrokken bij type IV overgevoeligheidsreacties tegen geneesmiddelen?

A

Omdat er veel T-cellen in de huid aanwezig zijn

73
Q

Wat is het hoofdcriterium bij eczeem?

A

Jeuk

74
Q

Wat is de ABCD van de anamnese van voedselallergie?

A

A: typische Allergische klachten?
B: klachten in relatie tot Blootstelling?
C: Consistent klachten na blootstelling?
D: klachten Direct (<2 uur) na blootstelling (acuut allergie)?

75
Q

Noem 4 voordelen van het gebruik van een ImmunoCap test voor de diagnostiek voor een voedselallergie

A
  1. Een bloedafname (dus maar 1x prikken)
  2. Verdere diagnostiek naar specifieke allergenen
  3. Geen kans op allergische reactie
  4. Medicatie geen effect
76
Q

Noem 2 nadelen van het gebruik van een ImmunoCap test voor de diagnostiek voor een voedselallergie

A
  1. Uitslag duurt een week
  2. Soms moeilijke interpretatie bij hoog totaal IgE of CCD’s
77
Q

Noem 5 nadelen van het gebruik van een skin prick test voor de diagnostiek voor een voedselallergie

A
  1. Per allergeen 1 prik
  2. Kleine kan op allergische reactie
  3. Geen antihistaminica gebruiken
  4. Niet geschikt voor alle huidtypen
  5. Kwaliteit afhankelijk van onderzoeker en allergeen-extract
78
Q

Noem 2 voordelen van het gebruik van een skin prick test test voor de diagnostiek voor een voedselallergie

A
  1. Resultaat direct zichtbaar
  2. Mogelijkheid om grote diversiteit aan allergenen te testen
79
Q

Hoe werkt een dubbelbline placebo controlled food trial voor voedselallergie?

A

Een kind eet een klein koekje met een allergeen er in en krijg zo steeds een klein beetje meer tot een allergische reactie op treedt. Zo krijg je info over de drempelwaarde en de aard van de klachten.

Is echter zeer arbeidsintensief, kost veel mensen en tijd.

80
Q

Noem de verschillen tussen atopie, allergie en sensibilisatie

A

Atopie = aanleg om allergisch te reageren op stoffen/prikkels vanuit de omgeving
Allergie = overdreven reactie op niet schadelijke stof/prikkel
Sensibilisatie = aanwezig zijn van specifieke IgE antistoffen tegen een bepaald allergeen

81
Q

Hoe groot is de kans op atopie in een kind waarbij minstens 1 ouders atopie vertoond?

A

~50%

82
Q

Noem een belangrijk, bekend gen dat een rol speelt in atopie

A

Het Filaggrine gen

83
Q

Wat is er qua immunologische balans ander bij allergie ontwikkeling?

A

In plaats van een balans van meer Th1-cellen dan Th2-cellen zijn er ongeremde Th2-cellen en gelimiteerde Th1-cellen

84
Q

Noem 3 hypotheses voor allergiontwikkeling

A
  1. De hygiëne hypothese
  2. De biodiversiteitshypothese
  3. De epithelial barrier hypothese
85
Q

Wat houdt de biodiversiteitshypothese in van allergieontwikkeling?

A

Te weinig microbiële blootstelling of kolonisatie van het maagdarmkanaal en luchtwegen leidt tot een disbalans van het immuunsysteem waardoor meer/minder kans op atopie

86
Q

Waarom hebben kinderen geboren via sectio grotere kans op atopie/allergie?

A

Vaginale geboorte geeft minder kans op astma dan bij sectio - komen niet in aanmerking met microbioom van vrouwen, vooral bij allergische ouders. Mogelijkheid is vaginal swab op kind smeren, maar wordt nog niet echt gedaan

87
Q

Wat houdt de epithelial barrier hypothese in als hypothese voor atopie/allergie?

A

Het idee dat allerlei stoffen onze barriere in komen en atopie veroorzaken

88
Q

Wat is het verschil qua ontstekingsinfiltraat tussen urticaria en eczeem?

A

Utricaria: infiltraat rond de vaatjes
Eczeem: infiltraat in de epidermis & dermis

89
Q

Noem 3 situaties waarin je bij eczeem geen eliminatiedieet in wilt zetten

A
  1. Ernstig eczeem, geen bekende reactie op voedsel
  2. Eczeem zonder relatie met voedsel
  3. Geen acute klachten binnen 2 uur, eczeemklachten na 6-24 uur
90
Q

Noem 2 situaties waarin je bij eczeem wel een eliminatiedieet in wilt zetten

A
  1. Bij acute klachten binnen 2 uur en eczeem na 6-24 uur
  2. Bij acute klachten binnen 2 uur zonder eczeem
91
Q

Waarom wil je het liefste bij eczeem geen eliminatiedieet invoeren?

A

Zo kunnen kinderen geen tolerantie opbouwen voor de geëlimineerde voedingsstoffen, waardoor ze ernstige allergie kunnen ontwikkelen

92
Q

Wat is de pathofysiologie van een grotere kans hebben op allergie bij eczeem?

A

Door de kapotte huidbarrière kunnen allergenen binnendringen en raakt het lichaam hiervoor gesensibiliseerd

93
Q

Hoe groot is de kans op een voedselallergie bij een kind dat <1 jr matig-ernstig eczeem heeft ontwikkeld?

A

35%

94
Q

Noem 2 redenen waarom ouders hun kinderen eliminatiediëten geven bij eczeem

A
  1. Een gevoel van controle
  2. Financieel (wordt vergoed)
95
Q

Noem 4 medische nadelen van een eliminatiedieet bij kinderen

A
  • Geen effectief bewijs bij eczeem in ongeselecteerde patiënten met eczeem
  • Onderbehandeling van het eczeem
  • Vermijden van allergenen: risico op acute allergische reacties
  • Deficienties
96
Q

Noem 2 psychosociale nadelen van een eliminatiedieet bij kinderen

A
  • Eetstoornissen
  • Belemmerde psycho-sociale ontwikkeling
97
Q

Noem 5 onderdelen van de behandeling van constitutioneel eczeem

A
  1. Lokale immunosuppressiva
  2. Zo nodig antibiotica
  3. Indifferente therapie
  4. Evaluatie atopie syndroom
  5. Algemene leefadviezen
98
Q

Hoe wordt in het bloedbeeld anafylaxie bewezen?

A

Via tryptase

99
Q

Noem een definitie van anafylaxie

A
  1. Acute reactie (minuten tot uren) met betrokkenheid van huid of slijmvliezen of beide (bijvoorbeeld, gegeneraliseerde urticaria, pruritus, en/of oedeem van lippen, tong, uvula)EN TENMINSTE EEN VAN DE VOLGENDE VERSCHIJNSELEN:
    • respiratoire klachten of insufficiëntie (bijvoorbeeld dyspnoe, bronchospasme, stridor, afname piekstroom, hypoxie)
    • verlaagde bloeddruk of hiermee gepaard gaande symptomen (bijvoorbeeld hypotonie, syncope, incontinentie, collaps
100
Q

Noem 4 manieren waarop een non-allergische anafylaxie kan optreden

A
  1. Mastocytose
  2. C1 esterase deficiëntie
  3. NSAID’s
  4. Directe mestcelactivatie
101
Q

Noem 5 triggers van een IgE-gemedieerde anafylaxie

A
  • Insectengiffen (wesp, bij, hommel)
  • Voedsel (pinda, noten, melk etc)
  • Voedselafhankelijke inspanning geinduceerde anafylaxie
  • Geneesmiddelen (anesthetica, beta-lactam, chloorhexidine etc)
  • Latex
102
Q

Welk symptoom van anafylaxie komt meer voor bij jonge kinderen?

A

Urticaria

103
Q

Noem de schaal van Müller

A

Graad I: gegeneraliseerde jeuk, urticaria en/of erytheem
Graad II: klachten van graad I met gegeneraliseerd oedeem, misselijkheid, braken, niet uitstralend drukkend gevoel op borst, buikpijn, diarree
Graag III: klachten van graad I of II met stridor, dysfagie, heedheid, onduidelijk spraak, dyspnoe
Graad IV: cyanose, hypotensie, collaps, incontinentie, bewusteloosheid ernstige hartritmestoornissen, als dan niet met klachten van graag I, II of III

104
Q

Hoe behandel je anafylaxie?

A

Adrenaline! Zo vroeg mogelijk

105
Q

Hoe lang wil je iemand observeren na een anafylactische reactie?

A

Minstens 2 uur, afhankelijk van de ernst langer

106
Q

Wat is het effect van adrenaline op de beta-1 adrenerge receptoren tijdens anafylaxie?

A
  • Verhogen contractiekracht
  • Verhogen hartritme (verhogen CO)
107
Q

Wat is het effect van adrenaline op de beta-2 adrenerge receptoren tijdens anafylaxie?

A
  • verlagen cAMP intracellulair -> afname vrijkomen histamine e.a. mediatoren
  • Bronchodilatatie
108
Q

Wat is het effect van adrenaline op de alpha-1 adrenerge receptoren tijdens anafylaxie?

A
  • Perifere vasoconstrictie
  • Verhogen bloeddruk
  • Afname larynxoedeem
109
Q

Voor welk allergeen van bijengif zijn menen meestal allergisch?

A

Api m1

110
Q

Aan wat voor aandoening moet je denken bij anafylaxie met alleen larynxoedeem?

A

C1-esterase deficiëntie

111
Q

Noem een aantal klachten die optreden bij beroepallergieën

A
  • Huid: eczeem, angio-oedeem, ulticaria
  • Rhinitis: loopneus, verstopte neus, niezen
  • Conjunctivitis: rode ogen, waterige ogen, jeukende ogen
  • Astma: piepen, hosten, kortademigheid
112
Q

Noem een aantal kenmerken van beroepsallergie

A
  1. Klachten tijdens het werk
  2. Klachten verergeren richting het einde van de week (priming effect)
  3. Klachten verminderen tijdens het weekend en vakantie
113
Q

Wat voor allergenen zijn gerelateerd aan persisterende bronchiale hyperreactiviteit?

A

Hoogmoleculaire stoffen

114
Q

Wat houdt het priming effect in bij beroepsallergie?

A
  • Neusslijmvlies wordt gevoeliger voor dezelfde hoeveelheid allergeen
  • Toenemende klachten tijdens de werkweek met max aan het eind v/d week
115
Q

Noem 4 risicofactoren voor beroepsallergie

A
  1. Hoge en continue expositie aan het allergeen
  2. Atopie
  3. Roken
  4. Sensibilisatie voor het allergeen
116
Q

Noem 3 oorzaken voor beroepsgebonden allergische klachten

A
  1. Allergische reactie voor beroepsallergenen
  2. Hyperreactiviteit van de luchtwegen
  3. Directe toxische effecten van irritantia
117
Q

In welke 2 groepen worden beroepsallergenen ingedeeld?

A
  • Biologisch: eiwitten en enzymen
    • Hoogmoleculair: > 5kD
  • Niet-biologisch: chemisch
    • Laagmoleculair: < 5 kD
    • Bijvoorbeeld: geneesmiddelen
118
Q

Welke beroepsgroep ziet de meeste beroepsallergie?

A

Paprikatelers in kassen

119
Q

Wat is het verschil tussen een allergie en hyperreactiviteit van de luchtwegen

A

Deze stimuli zullen geen inflammatie en geen sensibilisatie induceren

120
Q

Wat is RADS (reactive airway dysfunction syndrome)?

A

Persisterend astma en hyperreactiviteit door éénmalig forse expositie aan een irritants.(chloordamp, brandrook)

121
Q

Noem 3 beroepsgroepen die grotere kans hebben op beroepsallergie

A
  1. Bakkers
  2. Proefdierwerkers
  3. Paprikatelers
122
Q

Waarvoor zijn mensen die een beroepsallergie tegen muizen en ratten hebben gesensibiliseerd?

A

Muis- en ratepitheel en urine

123
Q

Wat houdt het healthy worker effect in?

A

Workers usually exhibit lower overall death rates than the general population because the severely ill and chronically disabled are ordinarily excluded from employment

124
Q

Hoe kan een voedsel-kruisallergie optreden?

A

Het kan optreden als kruisallergie tussen voedsel en inhalatie, maar ook tussen verschillende soorten voedsel

125
Q

Wat voor probleem is een bet v1 allergie?

A

Dit is in heel veel planten aanwezig, waardoor men allergisch is voor heel veel soorten eten

126
Q

Wat voor voedsel kruisallergieën kunnen optreden bij een allergie voor boompollen (inhalatieallergie)?

A

Hazelnoot, walnoot, appel, perzik, kiwi, druif, kers

127
Q

Wat voor voedsel kruisallergieën kunnen optreden bij een allergie voor graspollen (inhalatieallergie)?

A

Tomaat, tarwe, pinda, aardappel, meloen, peulvruchten

128
Q

Wat voor voedsel kruisallergieën kunnen optreden bij een allergie voor huissotfmijt (inhalatieallergie)?

A

Garnalen, slakken, krab

129
Q

Voor welk eiwit zijn mensen allergisch bij huisstofmijt?

A

Spiereiwit tropomyosine

130
Q

Wat is relevant aan een allergie voor PR10?

A

Dit eiwit is thermo labiel, dus na koken geeft het geen/weinig symptomen

131
Q

Wat is relevant aan een allergie voor LTP?

A

Dit is thermo stabiel, geeft dus na koken alsnog ernstige klachten

132
Q

Welke 2 allergenen (eiwitten) in noten zijn klinisch relevant?

A

2s albumines en 7s globulines

133
Q

Noem 4 plantenallergenen/eiwitten, van milde allergische reacties (dus thermo labiel) tot ernstige reacties (dus thermo stabiel)

A
  1. Profiline
  2. PR10
  3. LTP
  4. Opslageiwitten
134
Q

Waarom veroorzaken opslageiwitten van planten ernstige allergische reacties?

A

Deze zijn erg thermo stabiel

135
Q

Hoe groot is de kans om allergisch te zijn voor geitenmelk als je allergisch bent voor koeienmelk?

A

92%

136
Q

Noem 2 belangrijke storage proteins van noten die ernstige allergische reacties kunnen veroorzaken

A

11S globuline en 7S clobuline

137
Q

Wat houdt een type A geneesmiddel reactie in?

A

Dit is augmentend Dit houdt is dat een geneesmiddel een te sterke werking heeft/de reactie er op te verwachten valt

138
Q

Wat houdt een type B geneesmiddelreactie in?

A

Dit is ‘bizarre’. Dit houdt in dat de reactie niet te voorspellen valt aan de hand van de originele farmacologie van het geneesmiddel.

Dit kan allergisch of non-allergisch zijn

Ze zijn redelijk dosis-onafhankelijk

139
Q

Wat houdt een type C geneesmiddelreactie in?

A

Dit is ‘chemical/chronic’. Het hangt al van de chemische structuur en het metabolisme, bijvoorbeeld paracetamol hepatotoxiciteit

140
Q

Wat houdt een type D geneesmiddelreactie in?

A

Dit is ‘delayed’, zoals blaascarcinoom jaren na cyclofosfamidegebruik

141
Q

Wat houdt een type E geneesmiddelreactie in?

A

Dit is ‘end of treatment’. Dus wat er gebeurt na withdrawal

142
Q

In welke 2 effecten kan een type A geneesmiddelreactie worden ingedeeld?

A

Versterkt of ongewenst effect

143
Q

In welke 2 effecten kan een type B geneesmiddelreactie worden ingedeeld?

A

Allergisch (type I-IV) of non-allergisch (pseudo-allergisch of farmacologisch)