Week 14 ZO's/VO's Flashcards

1
Q

Waardoor ontstaan de klachten bij schistosomiasis?

A

Door de weefselreacties op de eieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ontstaan bij schistosomiasis de granulomen?

A

De eieren lopen vast, de larve (miracidium) gaat dood. Er ontstaan granulomateuze infiltraten: granulomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 4 klinische stadia kunnen worden onderscheiden bij mensen met schistosomiasis?

A
  1. Invasiestadium
  2. Katayama-syndroom (‘acute schistosomiasis’)
  3. Gevestigde infectie
  4. Chronische schistosomiasis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vanaf hoe veel weken heeft het pas nut om naar schistosomiasis eieren in de ontlasting te zoeken?

A

Pas na 8-12 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom zijn er bij schistoschomiasis geen leverfunctieafwijkingen?

A

Door de granulomen vindt er intercellulaire fibrotisering plaats, het leverparenchym blijft dus onaangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij een S. haematobium kan als complicatie een cor pulmonale ontstaan. Hoe is dit te verklaren?

A

Door eieren die vastlopen in de longen en de daaropvolgende weefselreactie waardoor pulmonaire hypertensie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk percentage van geïnfecteerde patienten met zikavirus krijgt klachten?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem tenminste twee ARBO virus infecties.

A

Dengue, Chikungunya, Gele koorts, Japanese encefalitis, Tick Borne encefalitis [TBE]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de meest gebruikte en betrouwbare methode om de diagnose Zikavirus infectie te stellen?

A

PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 3 fases van gele koorts?

A
  1. De infectiefase, met koorts en malaise
  2. De remissiefase, verbetering van symptomen
  3. De intoxicatiefase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk bloedbeeld zie je altijd bij mensen met katayama syndroom (acute schistosomiasis)?

A

Eosinofilie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoezo ontstaat bij een s. mansoni infectie portale hypertensie?

A

De eieren sluiten veel vaten af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zijn en bij penetratie (cercarien dermatitis) bij schistosomiasis eieren en/of antistoffen aanwezig?

A

Geen eieren, geen antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zijn en bij katayama syndroom bij schistosomiasis eieren en/of antistoffen aanwezig? (allergische reacties, koorts, eosinofilie)

A

Geen eieren, wel antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zijn en bij een gevestigde infectie van schistosomiasis eieren en/of antistoffen aanwezig? (diarree, portale hypertensie)

A

Wel eieren, wel antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zijn en bij een chronische infectie van schistosomiasis eieren en/of antistoffen aanwezig? (granuloomvorming; stuwing, verbindweefseling lever)

A

Wel eieren, wel antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke hepatitis varianten izjn niet bloedoverdraagbaar?

A

Hepatitis A en E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welke eiwitten van het hepatitis C virus treden mutaties op? En om deze reden, op welk eiwit voer je de anti-HCV test op?

A

Mutaties treden op in manteleiwitten, hierom doe je de test op core- en niet-structurele eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke therapie wordt bij HCV gebruikt?

A

De meest gangbare therapie is de DAA therapie, direct Acting Antivirals, veelal een combinatie van tabletten: protease en polymerase remmers. DAA therapie heeft interferon verdongen omdat het bijwerkingen profiel veel gunstiger is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij welke patienten zie je een positief HbsAg zonder anti-HBc?

A

Bij mensen in de incubatietijd van een HBV infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bij welke patienten zie je anti-HBc zonder HBsAg of anti-HBs?

A

Dit is bij de window fase tusen HBsAG en komt van anti-HBs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bij welke patienten zie je HBsAg en anti-HBs

A

Wanneer anti-HBs niet bindt aan HBsAg in hetzelfde serum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

In welke 2 situaties kan hepatitis muteren?

A
  1. Bij toediening van immunoglobulinen of een vaccin
  2. Bij gebruik van lamivudine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 2 soorten middelen worden bij chronische hepatitis b toegepast?

A
  1. Alfa-interferonen (onderdrukt virusreplicatie direct en via beinvloeding immuunsysteem)
  2. Nucleoside analogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarom komen antivirale middelen voor HIV en HBV-infecties grotendeels overeen?

A

Omdat ze beide reverse-transcriptase bevatten

26
Q

Wat is De belangrijkste en vroegste indicatie voor een effect van antivirale therapie bij chronische hepatitis B patiënten?

A

Een daling van de HBV-DNA hoeveelheid in het serum.

27
Q

Hoe verloopt de overdracht van hepatitis A?

A

Faeco-oraal

28
Q

In welke 2 landen dichtbij europa lopen mensen hepatitis A op?

A

Marokko en Turkije

29
Q

Noem 5 risicofactoren voor het oplopen van hepatitis A

A
  1. Persoonlijk contact met iemand met hepatitis A
  2. De creche
  3. Buitenlandverblijf
  4. Uitbraak
  5. Drugsgebruik
30
Q

Hoe uit het leeftijdsafhankelijk beloop zich bij hepatitis A

A

Jonge kinderen: vaak asymptomatisch
Oudere kinderen: vanaf 5 jaar krijgt 50% symptomen
Bij adolescenten en volwassenen: >80% heeft klachten

31
Q

Wat zijn de meest kenmerkende symptomen van hepatitis A?

A
  • Buikpijn
  • Geelzucht
  • Braken
  • Koorts
  • Acuut ontstaan
32
Q

Noem 3 mogelijke extra-hepatische stoornissen die kunnen optreden bij hepatitis A

A
  • Huiduitslag
  • Gewrichtspijnen (athralgie)
  • Gewrichtsontsteking, mn onderste extremiteiten
33
Q

Hoezo ontstaan er extrahepatische klachten bij hepatitis A?

A

Door neerslag van immuuncomplexen

34
Q

Bij hoeveel % van de volwassenen treedt hepatitis A bifasisch of recidiverend op?

A

5 à 10%

35
Q

Wat voor hyperbilirubinemie zie je over het algemeen bij hepatitis A?

A

Geconjugeerde hyperbilirubinemie

36
Q

Hoe kunnen hepatitis B en C zich verspreiden?

A

Verticaal, horizontaal via bloed of semen

37
Q

Waardoor kan op kinderleeftijd ongeconjugeerde hyperbilirubinemie ontstaan?

A

Door een verhoogde bilirubineproductie (hemolyse) of door verlaagde bilirubineconjugatie (syndroom van Gilbert, Crigler-Najjar)

38
Q

Noem 5 redenen voor een geconjugeerde bilirubinemie

A
  1. Obstructie
  2. Infectie
  3. Genetisch
  4. Immunologisch
  5. Diversen
39
Q

Hoe kan een laag albumine voor hersenschade zorgen?

A

Albumine bindt vrij, ongeconjugeerd bilirubine. Als er een laag albumine is kan dit bilirubine de bloed-hersen barrière over en daar schade veroorzaken

40
Q

Hoezo vindt bij leverfalen verwardheid plaats?

A

De lever kan het ammoniak niet klaren, hierdoor verwardheid

41
Q

Welke 2 malariasoorten kunnen zich via een hypnozoïetenstadium naar een merzoïet ontwikkelen?

A

P. ovale en P. vivax

42
Q

Wat houdt Schüffnerse stippeling in? Waarbij treedt dit op?

A

Dit houdt in dat er op de oppervlakte van een erytrocyt roze/rode stippels te zien zijn. Dit treedt op bij malariainfecties

43
Q

Wat is op een microscopisch preparaat kenmerkend voor malaria tropica, veroorzaakt door p. falciparum?

A

De erytrocyten zijn niet vergroot en er is geen Schüffnerse stippeling te zien. Je ziet wel een aantal grotere vlekken, deze heten de ‘vlekken van Maurer’

44
Q

Waarom zie je bij malaria tropica geen oudere trofozoïeten en schizonten in het bloed?

A

Malaria tropica brengt andere eiwitten tot het oppervlak van de erytrocyt. Hierdoor plakken de erytrocyten aan het endotheel en zijn ze niet te zien in de bloeduitstrijkpreparaten. Ze zijn namelijk aan het endotheel vastgeplakt

45
Q

Welke stadia neem je bij plasmodium vivax waar bij een uitstrijkje? Wat is kenmerkend aan de erytrocyten? Zie je wel of geen Schüffnerse stippels?

A

Je zien schizonten en oude trofozoïeten. De erytrocyten zijn vegroot en er zijn Schüffnerse stippen aanwezig

46
Q

Welke stadia neem je bij plasmodium falciparum waar bij een uitstrijkje? Wat is kenmerkend aan de erytrocyten? Zie je wel of geen Schüffnerse stippels?

A

Je ziet alleen trofozoïeten. De erytrocyten zijn niet vergroot en de Schüffnerse stippels zijn afwezig.

47
Q

In welke 3 stadia is malaria aan te tonen bij een preparaat?

A

Trofozoïeten, schizonten en gametocyten

48
Q

Welke 2 auto-antistoffen zie je bij Sjögren?

A

Anti-SSA en anti-SSB

49
Q

Waarom heb je bij het syndroom van Sjögren een verhoogde kans op schimmelinfecties?

A

De beschermende werking van het speeksel is weggevallen

50
Q

Wat voor 4 effecten heeft hydrochloroquine bij het syndroom van Sjögren?

A
  • disease modifying
  • ontstekingsremmend
  • normaliseert hypergammaglobulinemie
  • helpt soms voor de moeheid
51
Q

Welke 3 medicatiesoorten wil je bij het syndroom van Sjögren geven?

A
  1. Hydrochloroquine
  2. Pilocarpine (stimuleert muscarine M3-receptor)
  3. Medicatie tegen schimmelinfecties
52
Q

Wat is de volgorde van kleuren in de vingers bij het fenomeen van Raynaud?

A
  • Wit: geen doorbloeding → ischemie
  • Blauw: cyanose door zuurstoftekort
  • Rood: doorbloeding, hyperaemie
53
Q

Noem de 2 verschillen tussen primair en secundair fenomeen van Raynaud

A
  • primair:
    • niet als onderdeel van een gegeneraliseerde auto-immuunziekte
    • normale nagelriemcapillairen
  • secundair:
    • onderdeel van een gegeneraliseerde auto-immuunziekte of door andere bekende oorzaak
    • abnormale nagelriemcapillairen
54
Q

Bij welke 2 ziektes komt het fenomeen van Raynaud vooral secundair voor?

A

Vooral bij sclerodermie en MCTD

55
Q

Welke 2 vormen van systemische sclerose bestaan er?

A
  1. Limited
  2. DIffuse
56
Q

Noem 3 kenmerken van limited systemische slcerose

A
  1. meestal al 10-15 jr fenomeen van Raynaud
  2. Vaak CREST (calcinose, raynaud, esophageal dysmobility, sclerodactylie, teleangiëctasiën) vorm met antistoffen tegen centromeren
  3. huidbetrokkenheid evt. alleen distaal van elleboog, knie, sleutelbeen
57
Q

Noem 4 kenmerken van diffuse systemische sclerose

A
  1. proximale huidbetrokkenheid
  2. ernstigere betrokkenheid van organen
  3. antistoffen tegen Scl70
  4. slechte prognose
58
Q

Waar staat bij systemische sclerose CREST voor?

A
  1. Calcinose
  2. Rynaud
  3. Esophageal dysmobility
  4. Sclerodactylie
  5. Teleangiëctasiën
59
Q

Welke antistoffen zie je vooral bij limited systemische sclerose? En bij de diffuse vorm?

A

Limited: anti-centromeren (ANA’s )
Diffuse: anti-SCL70

60
Q

Wat wil je vooral halen uit de behandeling bij systemische sclerose? Met wat voor middel kun je dit bewerkstelligen?

A

Remming collageensynthese, met colchicine of hydroxychloroquine

61
Q

Aan hoe veel classificatiecriteria moet worden voldaan voor de diagnose SLE?

A

4 of meer, minstens 1 klinisch en 1 immunologisch