Week 1 PD5 Lokalisatieprincipes Flashcards

1
Q

Verschil paralyse en parese

A
  • paralyse = helemaal verlamd
  • parese = verzwakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer is er sprake van centrale verlamming?

A
  • atrofie: negatief
  • tonus: verhoogd
  • reflexen: verhoogd
  • voetzoolreflex: extensie grote teen (Babinski)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is er sprake van perifere verlamming?

A
  • atrofie: positief
  • tonus: verlaagd
  • reflexen: verlaagd
  • voetzoolreflex: flexie grote teen (normaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor uitval zie je bij verlamming in de hemisfeer?

A

Contralaterale uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat voor uitval zie je bij verlamming door een dwarslaesie?

A

Uitval alles wat erna komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor uitval zie je bij verlamming door mononeuropathie?

A

Bij 1 perifere zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor uitval zie je bij verlamming door polyneuropathie?

A

Bij meer perifere zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly