Weather Flashcards
1
Q
De wind
A
The wind
2
Q
De regent
A
The rain
3
Q
De zon
A
The sun
4
Q
Schijnt
A
Shines/ appears / shine
5
Q
Het weer
A
The weather
6
Q
De storm
A
The storm
7
Q
De wolk
A
The cloud
8
Q
Sneewman
A
Snowman
9
Q
De regenboog
A
The rainbow
10
Q
De mist
A
Fog ( kabut)
11
Q
De hagel
A
The hail ( hujan es)
12
Q
De temperatuur
A
The temperature
13
Q
Bewolkte
A
Cloudy
14
Q
Zonnig
A
Sunny
15
Q
Heet
A
Hot
16
Q
Vochtig
A
Humid / moist ( lembab)
17
Q
Graden
A
Degress
18
Q
Het klimaat
A
The climate ( iklim)
19
Q
Het regende
A
It rained
20
Q
Vriezen
A
Freezing
21
Q
Het sneeuwt
A
It snowing
22
Q
De thermometer
A
The thermometer
23
Q
Het gaat waaien
A
The wind picks up
24
Q
Sneeuwt het?
Regent het?
A
Is it snowing / raining
25
Waait
Blowing ( hembusan)
26
Overstromingen
Floods ( banjir)
27
De orkaan
The hurricane ( badai)
28
De Regenbuin
Showers ( gerimis)
29
De donder
The thunder
30
Het onweer
The thunderstorm ( hujan badai)
31
De bliksem
The lightning ( kilat)
32
Weervoorspelling
Weather forecast ( perkiraan cuaca)
33
De weervrouw / man
The weather forecast
34
Op komst
Is Coming
35
Het weerbericht
The weather report
36
Voorspellen
To predict
