Health Flashcards
1
Q
Het medicine
A
The medicine
2
Q
Ziek
A
Sick
3
Q
De zorg
A
The healtcare
4
Q
De patiënt
A
The patient
5
Q
Gezonde
A
Healthy
6
Q
Het ongeluk
A
Accident
7
Q
De wond
A
The wound ( luka)
8
Q
Ziektes
A
Disease ( penyakit)
9
Q
Bezorgd
A
Worried / concered
10
Q
Behandeling
A
Treatment
11
Q
Doet —— pijn
A
Hurt
12
Q
Virus
A
Virus
13
Q
De griep
A
Flu
14
Q
De operatie
A
The operation
15
Q
De koorts
A
Fever
16
Q
Allergisch
A
Alergic
Allergisch voor ; allergic to
17
Q
Gewond
A
Injured
18
Q
De zalf
A
The ointment ( salep)
19
Q
Op dieet
A
On diet
20
Q
Toestand
A
Condition
21
Q
De pil
A
The pill
22
Q
Het geneesmiddel
A
The medication / drugs
23
Q
De geur
A
Smell
24
Q
De pleister
A
The bandaid
25
De arts
De doctor ( umum)
26
De rolstoel
Wheel chair
27
Verband
Bandage
28
Verpleegkundige
Nurse
29
Afspraak
Agreement / appointment
