Present Perfect 1 Flashcards
1
Q
Geluisterd ( luister)
A
Listened
2
Q
Gespeeld ( speel)
A
Played
3
Q
Gisteren
A
Yesterday
4
Q
Gewerkt ( werk)
A
Worked
5
Q
Geregend ( regen)
A
Rained
6
Q
Gemaakt ( maak)
A
Made
7
Q
Gewacht ( wacht)
A
Waited
8
Q
Gekookt ( kook)
A
Cooked
9
Q
Gezet ( zet)
A
Put
10
Q
Gezegd (zeg)
A
Said
11
Q
Gehoord ( hoor)
A
Heard
12
Q
Gerend ( ren)
A
Run
13
Q
Gefietst ( fiets)
A
Biked
14
Q
Gestopt (stop)
A
Stopped
15
Q
Geleerd ( leer)
A
Learned