Calender Flashcards
1
Q
Mandag
A
Monday
2
Q
Zondag
A
Sunday
3
Q
Dinsdag
A
Tuesday
4
Q
Woensdag
A
Wednesday
5
Q
Donderdag
A
Thursday
6
Q
Vrijdag
A
Friday
7
Q
Zaterdag
A
Saturday
8
Q
De kalender
A
The calendar
9
Q
De datum
A
The date
10
Q
Maandan
A
Months
11
Q
Het weekend
A
The weekend
12
Q
In het weekend
A
On the weekends
13
Q
Week
Weekend
Het duurt weekend
A
Week
It takes weeks
14
Q
Het jaar
A
The year
15
Q
Januari
A
January