Pronominal Adverbs ( Kata Keterangan Prominal ) Flashcards
1
Q
Waar - op
Waar wachten ze op ?
A
What - for
What are they waiting for ?
2
Q
Wat - op
Wat ben je trots op?
A
What - of
What are you proud of ?
3
Q
Waar - voor
Wat ben je bang voor ?
A
What - of
What are you afraid of
4
Q
Waar- over
Waar gaat het boek over
A
What - about
What is the book about
5
Q
Waar - voor
Waar heb je mijn creditcard voor nodig
A
What - for
What do you need my creditcard for
6
Q
Waar breng je me naartoe
Waar naartoe
A
Where are taking me
7
Q
Waar is jouw neef bezorgd over
Waar over
A
What is your cousin worried about
8
Q
Waar zijn jullie naartoe gefietst
Waar naartoe
A
Where did you bike to
Where to
9
Q
Waar houd je van
Waar van
A
What do you like
10
Q
Waarover gebruik men een kalender
Waarover
A
What does someone use a calendar for