Weak Verbs P-Z Flashcards
pachten
pachtte
hebben gepacht
to rent, lease, farm
pakken
pakte
hebben gepakt
to hold, grip (book, audience) to take, bite, bind, catch to seize, grasp, get hold of, fetch to grab, get, have (a beer) to hug, cuddle to pack, wrap (up), pack one’s things to compress, stuff, cram
parkeren
parkeerde
hebben geparkeerd
to park
to pull in, pull over
passen
paste
hebben gepast
to fit, try on to be appropriate, convenient, proper to match, belong to (bij) to apply to, befit, suit (bij) to pass (cards) to pay with exact money to pay attention to to look after, take care of (op)
passeren
passeerde
zijn gepasseerd
to pass (by), let slide (mistake) to overtake (car) to go through (customs) to pass, spend (time) to pass over (in promotion) to happen, occur
peilen
peilde
hebben gepeild
to gauge, sound out, probe, search
to fathom, take/get bearings from
to locate
pellen
pelde
hebben gepeld
to peel, shell, husk, skin, hull
to blanch
pensioneren
pensioneerde
hebben gepensioneerd
to pension off, retire, superannuate
persen
perste
hebben geperst
to squeeze, press, compress, crush
to stamp out
to push
pijnigen
pijnigde
hebben gepijnigd
to torture, torment, hurt
to crucify
plaatsen
plaatste
hebben geplaatst
to place, put, situate, install to post, station, put up, set up to give employment to to rank, seed, qualify (ref.) to qualify for (voor)
plagen
plaagde
hebben geplaagd
to plague, bother, torment
to tease, kid
plakken
plakte
hebben geplakt
to stick, glue, paste
to overstay one’s welcome
to apply a bandaid
planten
plantte
hebben geplant
to plant
ploegen
ploegde
hebben geploegd
to plow, plough, plod
plukken
plukte
hebben geplukt
to pick, pluck, gather
to fleece, twang
pogen
poogde
hebben gepoogd
to try, attempt, endeavor (te)
praten
praatte
hebben gepraat
to talk, chat, speak
preken
preekte
hebben gepreekt
to preach, preach a sermon
to moralize, proclaim
prenten
prentte
hebben geprent
to imprint to impress (on the memory)
presenteren
presenteerde
hebben gepresenteerd
to offer, present, submit
to host
to pass off as
(ref.) to introduce oneself
prevelen
prevelde
hebben gepreveld
to mutter, mumble, murmur
prijzen
prijsde
hebben geprijsd
to price, mark
to praise, glorify, commend
prikkelen
prikkelde
hebben geprikkeld
to prickle, irritate, sting, tingle, prick
to provoke, goad
to titillate, stimulate, excite
proberen
probeerde
hebben geprobeerd
to try, try out, attempt, test
proeven
proefde
hebben geproefd
to taste, sample, try, test
to sense, experience
profiteren
profiteerde
hebben geprofiteerd
to profit by or from
to exploit, take advantage of
promoveren
promoveerde
zijn gepromoveerd
to graduate, receive (grant) a degree
to take, obtain one’s doctorate or PhD
to advance, move up, be promoted
pronken
pronkte
hebben gepronkt
to show off, flaunt, strut (met)
publiceren
publiceerde
hebben gepubliceerd
to publish, make public
raadplegen
raadpleegde
hebben geraadpleegd
to consult, see (doctor)
to refer to, turn to, confer with
raken
raakte
zijn geraakt
to get, become
to hit, touch on, concern, affect
to get (into), come (by, into), take to
rangschikken
rangschikte
hebben gerangschikt
to arrange, order, classify (naar)
rechtvaardigen
rechtvaardigde
hebben gerechtvaardigd
to justify, warrant
to vindicate
redden
redde
hebben gered
to save, rescue, retrieve, salvage
(ref.) to manage, cope, get by
regelen
regelde
hebben geregeld
to arrange, regulate, control, adjust
to fix up, settle, order
to lay down rules for
(ref.) to conform to
regenen
regende
hebben geregend
to rain
to shower, spot, drizzle
regeren
regeerde
hebben geregeerd
to reign, rule over (in/over)
to govern, control
reiken
reikte
hebben gereikt
to reach, stretch, extend
reinigen
reinigde
hebben gereinigd
to clean, clean up, wash
to purify, cleanse
reizen
reisde
zijn gereisd
to travel
to go on a trip, go on a journey
rekenen
rekende
hebben gerekend
to figure, do sums/figures to count, calculate, reckon, number to charge, ask to consider, include, expect to take into consideration/account to bear in mind, remember, allow for
rekken
rekte
zijn gerekt
to stretch, stretch out
to draw out, drag out
to prolong, protract, spin out
remmen
remde
hebben geremd
to brake, put on the brakes, stop
to inhibit, slow down, curb, check
repareren
repareerde
hebben gerepareerd
to repair, mend, fix
reserveren
reserveerde
hebben gereserveerd
to put aside, put away, put by, allocate
to book, reserve
richten
richtte
hebben gericht
to direct, point, fix upon, orient to aim at (op) to address to, extend (aan) (ref.) to conform to, be led by (naar) (ref.) to focus, concentrate on (op) (ref.) to address oneself to (tot)
rijpen
rijpte
zijn gerijpt
to ripen, mature
riskeren
riskeerde
hebben geriskeerd
to risk
to put at stake
roeien
roeide
zijn geroeid
to row, go rowing, scull
roeren
roerde
hebben geroerd
to stir, touch, move (tot)
to stir, mix (food)
(ref.) to move, stir
(ref.) to rise in revolt, rebel
roken
rookte
hebben gerookt
to smoke, steam, puff to cure (meat) to bloat (fish)
ruilen
ruilde
hebben geruild
to exchange, change, swap, swop
to barter, trade
ruimen
ruimde
hebben geruimd
to empty, clear away
to evacuate, clear out
to veer (wind)
rukken
rukte
zijn gerukt
to pull, tug, jerk, wank
to tear up, tear from
to move (military unit)
rusten
rustte
hebben gerust
to rest, repose, relax, sleep, pause to have a rest, take a rest to rest upon, be supported by (op) to weigh to be burdened or encumbered with
samen-stellen
stelde samen
hebben samengesteld
to put together, compile (uit)
to draw up, make up, compose
samen-vatten
vatte samen
hebben samengevat
to sum up, summarize
schaatsen
schaatste
zijn geschaatst
to skate
schaden
schaadde
hebben geschaad
to damage, hurt, harm
schamen
schaamde
hebben geschaamd
(ref. ) to be, feel ashamed
(ref. ) to be, feel embarrassed
schatten
schatte
hebben geschat
to appraise, assess, estimate
to nudge, value (highly)
schelen
scheelde
hebben gescheeld
to differ, make a difference
to lack, be lacking, be missing
to be wrong, be the matter with
to matter to, be of importance to
schellen
schelde
hebben gescheld
to ring (bell)
schemeren
schemerde
hebben geschemerd
to dawn, grow dusk to get dark, to get light to sit without light to recollect vaguely to waver, swim to shimmer, be dimly visible
scheppen
schepte
hebben geschept
to scoop, ladle, shovel, dip to knock down to draw (air, breath) to create (God, artist)
scherpen
scherpte
hebben gescherpt
to sharpen
schertsen
schertste
hebben geschertst
to joke, jest
scheuren
scheurde
zijn gescheurd
to tear, tear apart, rend
to become torn, crack, split, burst out
schikken
schikte
hebben geschikt
to arrange, order, settle
to suit, be convenient [impersonal]
(ref.) to resign oneself, conform
(ref.) to go along with
schilderen
schilderde
hebben geschilderd
to paint, portray, depict, decorate
to stand watch
schillen
schilde
hebben geschild
to peel, pare, shell
schimmelen
schimmelde
zijn geschimmeld
to become moldy, mildewed
schitteren
schitterde
hebben geschitterd
to shine, glitter, twinkle
to flash, flare
to excel (at)
schoon-maken
maakte schoon
hebben schoongemaakt
to clean, clean up/out
to wipe up/away, sweep
schrappen
schrapte
hebben geschrapt
to scrape, scale
to delete, cross off/out, strike off/out
schreeuwen
schreeuwde
hebben geschreeuwd
to shout, cry out, yell out, bark out
to squeal, scream
to cry out for (om)
schreien
schreide
hebben geschreid
to weep, cry
schrikken
schrikte
hebben geschrikt
to frighten, startle
schroeien
schroeide
hebben geschroeid
to singe, scorch, sear
schudden
schudde
hebben geschud
to shake, jolt to shuffle (cards)
schuimen
schuimde
hebben geschuimd
to foam, lather
to froth
sidderen
sidderde
hebben gesidderd
to quake, tremble, shiver
sieren
sierde
hebben gesierd
to decorate, adorn
slachten
slachtte
hebben geslacht
to kill, slaughter, butcher
slagen
slaagde
zijn geslaagd
to succeed, manage
to pass, qualify
to be successful
slepen
sleepte
hebben gesleept
to drag, haul, tow, lug, trail
slikken
slikte
hebben geslikt
to swallow, gulp
to believe
to put up with
slingeren
slingerde
hebben geslingerd
to swing, oscillate, dangle, sway to roll, lurch, reel to lie around, lie about to sling, fling (ref.) to wind (river, oneself)
smachten
smachtte
hebben gesmacht
to languish
to yearn, long (naar)
smaden
smaadde
hebben gesmaad
to revile, defame
smaken
smaakte
hebben gesmaakt
to taste
to taste good
to taste like (naar)
smeden
smeedde
hebben gesmeed
to forge, weld, create, contrive
to devise, hatch, conspire
to plan, make/lay plans
to coin (words)
smeken
smeekte
hebben gesmeekt
to beseech, implore, beg, urge
smeren
smeerde
hebben gesmeerd
to smear, grease, lubricate, oil
to spread, butter (bread)
smetten
smette
hebben gesmet
to stain, soil, blemish, spot
smokkelen
smokkelde
hebben gesmokkeld
to smuggle to dodge, trick to cheat (school, play)
smoren
smoorde
zijn gesmoord
to smother, stifle, suffocate, choke
to stew, broil, braise
sneeuwen
sneeuwde
hebben gesneeuwd
to snow
sneuvelen
sneuvelde
zijn gesneuveld
to die, be killed in action (aan)
to perish, fall in battle (aan)
snikken
snikte
hebben gesnikt
to sob, gasp
sparen
spaarde
hebben gespaard
to save, economize
to spare (effort)
to collect
spelen
speelde
hebben gespeeld
to play, play with, trifle with to be set in, take place in to perform to be of importance, count to speculate, gamble (op)
spellen
spelde
hebben gespeld
to spell (words)
to peruse, study closely
to bode, portend
spitsen
spitste
hebben gespitst
to sharpen
to prick up (ears)
(ref.) to anticipate, be eager
splitsen
splitste
hebben gesplitst
to split, divide, splice, separate
spoeden
spoedde
zijn gespoed
to hurry, hasten
(ref.) to hurry, speed
spoelen
spoelde
zijn gespoeld
to spool (yarn)
to wash, rinse
to wash up (on shore)
spotten
spotte
hebben gespot
to mock, ridicule
to joke, jest
to make light of
to spot (see)
spreiden
spreidde
hebben gespreid
to spread, disperse, space to make (bed)
staken
staakte
hebben gestaakt
to suspend, discontinue
to stop, cease, desist
to strike, be on strike
stamelen
stamelde
hebben gestameld
to stammer, sputter, stutter
stammen
stamde
zijn gestamd
to date from
to descend, stem, derive from
stapelen
stapelde
hebben gestapeld
to stack, pile up, heap up
stappen
stapte
zijn gestapt
to step, walk, go out
to quit, give up
to board, mount
staren
staarde
hebben gestaard
to stare, gaze, peer
starten
startte
hebben gestart
to start, take off, be off
to begin, start (a race)
stellen
stelde
hebben gesteld
to put, place to state to adjust, focus, fix, set to suppose to compose (letter)
stemmen
stemde
hebben gestemd
to vote
to tune, tune up
to put in a mood, dispose toward
to be. act as (tot)
stempelen
stempelde
hebben gestempeld
to stamp, postmark
to mark, characterize
to be on the dole
sterken
sterkte
hebben gesterkt
to strengthen, fortify
steunen
steunde
hebben gesteund
to rest upon, lean on
to support, back up, prop up
to moan, groan
stichten
stichtte
hebben gesticht
to found, establish
to start (fire), make (peace)
to edify
stijven
stijfde
hebben gestijfd
to stiffen, become stronger (wind)
to urge on, support
to starch
stikken
stikte
zijn gestikt
to stifle, suffocate, choke to drop dead to be stifled, suffocated to stitch to be full of, crawling with (van) to run out on, stand up (laten)
stillen
stilde
zijn gestild
to quiet, hush, allay, quench
to satisfy, alleviate, soothe
to die down (wind)
stomen
stoomde
zijn gestoomd
to steam
to be smoking, steaming
to dry-clean
to fumigate
stoppen
stopte
hebben gestopt
to stop, halt, come to a stop
to stop up, constipate, stuff
to fill up, darn
to put, place, tuck, stick in
storen
stoorde
hebben gestoord
to disturb, interrupt, intrude, interfere
(ref.) to heed, listen, pay attention to
storten
stortte
zijn gestort
to plunge, crash down, fall
to spill, throw, dump, shed (tears)
to pay into (account), deposit
straffen
strafte
hebben gestraft
to punish, penalize
stranden
strandde
zijn gestrand
to run aground, run ashore
to be stranded, wreck
to fail, come to grief
strekken
strekte
hebben gestrekt
to stretch, reach, extend, go
to unbend, straighten
to serve, tend to (tot)
stromen
stroomde
zijn gestroomd
to stream, flow, pour, flock
to pour, stream out (uit)
struikelen
struikelde
zijn gestruikeld
to stumble, trip, slip up, founder
to always be bumping into (over)
studeren
studeerde
hebben gestudeerd
to study
to go to school
to practice (music)
to think, pore over
sturen
stuurde
hebben gestuurd
to send, forward, dispatch, address
to operate, control, actuate
to steer, drive, guide, direct
tasten
tastte
hebben getast
to feel, grope
to touch, appeal to
tegen-werken
werkte tegen
hebben tegengewerkt
to work against, thwart
to oppose, cross
tekenen
tekende
hebben getekend
to draw, portray, depict
to sign
to mark, typify, characterize
telefoneren
telefoneerde
hebben getelefoneerd
to telephone, call
teleur-stellen
stelde teleur
hebben teleurgesteld
to disappoint, let down
tellen
telde
hebben geteld
to count, count as (voor) to number, have, consist of, comprise to be of account to add to (bij) to count from…to (vanaf…tot)
tentoon-stellen
stelde tentoon
hebben tentoongesteld
to show, exhibit, display
tevreden-stellen
stelde tevreden
hebben tevredengesteld
to satisfy
tikken
tikte
hebben getikt
to tap, tip (hat), crack (egg) to tick (clock) to type
tillen
tilde
hebben getild
to lift, raise
to cheat, swindle
toe-reiken
reikte toe
hebben toegereikt
to reach, hand
to be sufficient
toe-stemmen
stemde toe
hebben toegestemd
to consent, agree to (in)
to permit
toe-wijden
wijdde toe
hebben toegewijd
to consecrate, dedicate
(ref.) to devote oneself to
tonen
toonde
hebben getoond
to show, display
to demonstrate, express
(ref.) to show, prove oneself
toveren
toverde
hebben getoverd
to practice, work magic to conjure (up)
treuren
treurde
hebben getreurd
to grieve, mourn
to be sorrowful
troosten
troostte
hebben getroost
to comfort, console, cheer up
ref.) to find comfort in (met
trotseren
trotseerde
hebben getrotseerd
to defy, dare, brave
to stand up to
trouwen
trouwde
zijn getrouwd
to marry, wed
twijfelen
twijfelde
hebben getwijfeld
to doubt, question (aan)
twisten
twistte
hebben getwist
to quarrel, dispute
to twist
typen
typte
hebben getypt
to type
uit-ademen
ademde uit
hebben uitgeademd
to breathe out, exhale
to expire
uit-breiden
breidde uit
hebben uitgebreid
to spread, extend, enlarge, expand
uit-buiten
buitte uit
hebben uitgebuit
to exploit, use
uit-dagen
daagde uit
hebben uitgedaagd
to challenge, defy
uit-doven
doofde uit
zijn uitgedoofd
to extinguish, put out, snuff out
to go out, die out, stub out (fire)
uit-drukken
drukte uit
hebben uitgedrukt
to squeeze out, press out
to express, put
to snub out, put out, stub out
uiteen-zetten
zette uiteen
hebben uiteengezet
to explain, expound, set out
uiten
uitte
hebben geuit
to utter, express, speak, voice
ref. ) to express oneself, talk
(ref. ) to show, reveal itself (in
(ref. ) to become evident (in)
uit-keren
keerde uit
hebben uitgekeerd
to pay out, remit, distribute
to make over
uit-kleden
kleedde uit
hebben uitgekleed
to undress, strip, peel off
to trim the fat (proposal)
uit-leggen
legde uit
hebben uitgelegd
to lay out, spread out to let out (clothes) to explain, interpret, expound to construe to read, take as
uit-maken
maakte uit
hebben uitgemaakt
to end, break off, finish, terminate to remove (a stain) to put out, extinguish (fire) to form, comprise, account for to constitute, make up to make out, distinguish to decide, settle, determine, establish to matter, be of importance to trouble, bother to call names, brand (voor)
uit-nodigen
nodigde uit
hebben uitgenodigd
to invite, ask (tot/te)
to tempt
uit-oefenen
oefende uit
hebben uitgeoefend
to practice, pursue (profession) to be engaged in to exert, bring to bear, enforce, assert to influence (op) to wield (power), exercise (rights)
uit-rekenen
rekende uit
hebben uitgerekend
to calculate, compute, work out
uit-rusten
rustte uit
zijn uitgerust
to rest, relax
to equip (army)
to rig (ship)
to fit out, kit out
uit-stallen
stalde uit
hebben uitgestald
to display, expose (for sale)
to show off
uit-stappen
stapte uit
zijn uitgestapt
to get off (bus, etc.)
to step out, get out, get down
to alight
uit-stellen
stelde uit
hebben uitgesteld
to delay, postpone, put off, defer
uit-stralen
straalde uit
zijn uitgestraald
to beam, radiate, shine forth, exude
uit-vaardigen
vaardigde uit
hebben uitgevaardigd
to issue, promulgate, put out
to enact, make
uit-voeren
voerde uit
hebben uitgevoerd
to carry out, perform
to execute, implement, do
to export
uit-zetten
zette uit
zijn uitgezet
to expand, swell, dilate to put out, throw out, lower (boat) to set, place, spread out (flowers) to evict, eject, expel, deport to invest (money) to switch off, turn off
uit-zonderen
zonderde uit
hebben uitgezonderd
to except, exclude
to make an exception of
vasten
vastte
hebben gevast
to fast, observe the fast/Lent
vast-stellen
stelde vast
hebben vastgesteld
to determine, ascertain, establish to fix, settle, arrange, appoint to decide on, decree, specify to lay down to find, state, record
vatten
vatte
hebben gevat
to catch hold of, seize
to grasp, understand, get
to set, mount (in)
vegen
veegde
hebben geveegd
to sweep, wipe, brush, clear
veinzen
veinsde
hebben geveinsd
to feign, dissemble, simulate
to fake, pretend
vellen
velde
hebben geveld
to fell, cut down, slay, bring down to pass (sentence)
verachten
verachtte
hebben veracht
to despise, scorn
verafschuwen
verafschuwde
hebben verafschuwd
to abhor, detest, loathe
veranderen
veranderde
zijn veranderd
to change, alter from (van)
to turn into (in)
verantwoorden
verantwoordde
hebben verantwoord
to answer for/to, account for, justify
verbazen
verbaasde
hebben verbaasd
to surprise, amaze, astonish
ref.) to be surprised, amazed at (over
verbeelden
verbeeldde
hebben verbeeld
to represent, be meant to be
(ref.) to imagine, fancy
verbeteren
verbeterde
zijn verbeterd
to improve, make better, beat
to become, get better
to correct, rectify, remedy, revise
verbijsteren
verbijsterde
hebben verbijsterd
to bewilder, perplex, amaze
to dazzle, daze
verblinden
verblindde
hebben verblind
to blind, dazzle
verbouwen
verbouwde
hebben verbouwd
to rebuild, renovate, alter
to spend for building
to grow, cultivate
verbranden
verbrandde
zijn verbrand
to burn (to death), incinerate, scald to burn down to be burned, tanned
verbreiden
verbreidde
hebben verbreid
to spread, propagate, circulate
to get around/about
verbrijzelen
verbrijzelde
hebben verbrijzeld
to break to pieces, smash
to shatter, crush
verbruiken
verbruikte
hebben verbruikt
to use up, consume
verdedigen
verdedigde
hebben verdedigd
to defend, stand up for
to maintain, support
(ref.) defend, justify oneself
verdelen
verdeelde
hebben verdeeld
to divide, distribute, allocate, spread
verdienen
verdiende
hebben verdiend
to earn, deserve, merit
to earn, make money, be paid
to pay (job)
verdiepen
verdiepte
hebben verdiept
to deepen
ref. ) to become absorbed in (in
(ref. ) to lose oneself in (in)
verdoemen
verdoemde
hebben verdoemd
to damn, curse
to pronounce someone’s doom
verdubbelen
verdubbelde
zijn verdubbeld
to double, redouble
verdwalen
verdwaalde
zijn verdwaald
to get lost, lose one’s way
to stray, go astray
veredelen
veredelde
hebben veredeld
to improve, ennoble, elevate, refine
to process, finish off (economy)
vereenvoudigen
vereenvoudigde
hebben vereenvoudigd
to simplify
vereenzamen
vereenzaamde
zijn vereenzaamd
to become lonely, grow lonely
vereeuwigen
vereeuwigde
hebben vereeuwigd
to immortalize, perpetuate
vereffenen
vereffende
hebben vereffend
to pay off, square, clear (debt)
to settle (problem, dispute)
to smooth out
vereisen
vereiste
hebben vereist
to demand, require
verenigen
verenigde
hebben verenigd
to join, unite, combine
to reconcile
vereren
vereerde
hebben vereerd
to honor, favour, venerate, worship
verfilmen
verfilmde
hebben verfilmd
to film, make a film of
to turn into a film
verfrissen
verfriste
hebben verfrist
to refresh, freshen up
(ref. ) take some refreshment
(ref. ) to refresh oneself
vergaderen
vergaderde
zijn vergaderd
to gather, assemble, meet
to sit, be in session
vergen
vergde
hebben gevergd
to demand, require, tax
vergissen
vergiste
hebben vergist
(ref. ) to be mistaken, be wrong
ref. ) to be wrong about (in
vergoeden
vergoedde
hebben vergoed
to make good, reimburse, pay back
to indemnify, compensate, refund
to recoup, recover (a loss)
vergroten
vergrootte
hebben vergroot
to enlarge, increase
to magnify, blow up
vergunnen
vergunde
hebben vergund
to permit, allow
verhalen
verhaalde
hebben verhaald
to tell, narrate
to recover, recoup
verhandelen
verhandelde
hebben verhandeld
to deal in, trade in
to transact, negotiate, sell
verheerlijken
verheerlijkte
hebben verheerlijkt
to glorify, glamourize
to idolize, praise
verhelen
verheelde
hebben verheeld
to conceal, hide
verheugen
verheugde
hebben verheugd
to gladden, delight
to make happy, please
(ref.) to be glad, enjoy
verhinderen
verhinderde
hebben verhinderd
to prevent, hinder
verhoeden
verhoedde
hebben verhoed
to prevent, avert, forbid
verhogen
verhoogde
hebben verhoogd
to make higher, heighten (wall)
to raise (price, wage)
to enhance, increase, sharpen
to promote (school)
verhongeren
verhongerde
zijn verhongerd
to starve to death
to die of starvation, go hungry
verhuizen
verhuisde
zijn verhuisd
to move (to another house) to move someone (to another house)
verhuren
verhuurde
hebben verhuurd
to let, rent, hire, lease out
verjaren
verjaarde
zijn verjaard
to celebrate one’s birthday
to become obsolete, lapse (law)
to become super-annuated
to become out of date
verjongen
verjongde
zijn verjongd
to rejuvenate, make young
to become rejuvenated, young
verklaren
verklaarde
hebben verklaard
to explain, elucidate, interpret (text)
to certify, declare (war, guilty)
(ref.) to explain, declare oneself
verkleinen
verkleinde
hebben verkleind
to reduce, lessen, scale down
to make smaller, diminish
to belittle
verkorten
verkortte
hebben verkort
to shorten, abbreviate to condense, reduce to abridge (rights)
verkwikken
verkwikte
hebben verkwikt
to refresh, comfort, stimulate
verkwisten
verkwiste
hebben verkwist
to waste, squander, trifle
to throw, fritter away (aan)
verlagen
verlaagde
hebben verlaagd
to lower, reduce (price, rank, a wall)
to slash, cut (prices)
to debase, degrade, cheapen
(ref.) to stoop to, lower oneself to (tot)
verlangen
verlangde
hebben verlangd
to want, wish for, long for, demand
to crave, long, yearn, desire (naar)
verleiden
verleidde
hebben verleid
to lead astray, seduce, allure, tempt
verlenen
verleende
hebben verleend
to grant, bestow, render
to lend, give, confer
verlengen
verlengde
hebben verlengd
to lengthen, prolong
to extend, renew
to go into overtime (verlengd worden)
verlichten
verlichtte
hebben verlicht
to illuminate, enlighten
to lighten, allay, relieve, relax
verlokken
verlokte
hebben verlokt
to tempt, entice
verlossen
verloste
hebben verlost
to deliver, rescue, release
to redeem, save from (van)
vermaken
vermaakte
hebben vermaakt
to amuse, entertain
to bequeath, will
to alter (clothing), make over
to look after
vermeerderen
vermeerderde
zijn vermeerderd
to increase, grow, enlarge
to multiply, augment
to become more numerous
vermelden
vermelde
hebben vermeld
to record, mention, report, state, give
vermengen
vermengde
hebben vermengd
to mix, blend
(ref.) to intermingle, mix
verminderen
verminderde
zijn verminderd
to lessen, diminish, reduce, decrease
vermissen
vermiste
hebben vermist
to miss
to be among the missing
vermoeden
vermoedde
hebben vermoed
to suppose, presume
to suspect, surmise, conjecture
vermoeien
vermoeide
hebben vermoeid
to tire, wear out
to weary, fatigue, exhaust
vernielen
vernielde
hebben vernield
to wreck, destroy
vernietigen
vernietigde
hebben vernietigd
to annul, nullify, ruin, wreck
to destroy, annihilate, cancel
to obliterate, wipe out
to set aside, quash, rescind
vernieuwen
vernieuwde
hebben vernieuwd
to renew, renovate
to modernize, restore
veronderstellen
veronderstelde
hebben verondersteld
to suppose, assume, presuppose
verongelukken
verongelukte
zijn verongelukt
to perish, be killed, be lost
to have an accident, be wrecked
verontrusten
verontrustte
hebben verontrust
to alarm, disturb, worry
verontschuldigen
verontschuldigde
hebben verontschuldigd
to excuse, pardon, beg off
(ref.) to excuse oneself, apologize
veroordelen
veroordeelde
hebben veroordeeld
to condemn, convict, sentence to
to find guilty, denounce
veroorloven
veroorloofde
hebben veroorloofd
to allow, grant, permit, afford
(ref.) to take the liberty to
veroorzaken
veroorzaakte
hebben veroorzaakt
to cause, occasion, bring about
verordenen
verordende
hebben verordend
to order, rule
to decree, ordain, prescribe
verouderen
verouderde
zijn verouderd
to age, make older, grow old, date
to become obsolete/antiquated
veroveren
veroverde
hebben veroverd
to conquer, capture, win
to make a conquest
verplaatsen
verplaatste
hebben verplaatst
to move, remove, transfer, displace to shift, transpose to adjourn, postpone (ref.) to move, change places, shift (ref.) to put oneself in one’s shoes (in)
verplegen
verpleegde
hebben verpleegd
to nurse, tend, care for
verplichten
verplichtte
hebben verplicht
to oblige, compel (tot)
(ref.) to commit, bind oneself
verrassen
verraste
hebben verrast
to surprise, take by surprise
to be caught (in a storm)
verrichten
verrichtte
hebben verricht
to do, perform, carry out, conduct
to accomplish
verrukken
verrukte
hebben verrukt
to delight, enchant
verschaffen
verschafte
hebben verschaft
to procure, furnish, supply, provide
to help, assist
verschillen
verschilde
hebben verschild
to differ, be different from, vary
verschrikken
verschrikte
hebben verschrikt
to frighten
versieren
versierde
hebben versierd
to adorn, decorate, garnish, trim
to fix, organize, get hold of, pick up
to make a pass at, get off with
versmachten
versmachtte
zijn versmacht
to languish, pine away
to be parched
versperren
versperde
hebben versperd
to block, barricade, obstruct
to bar, close off
verspreiden
verspreidde
hebben verspreid
to spread, scatter, circulate
to disperse, distribute
(ref.) to spread, travel, disperse
verstellen
verstelde
hebben versteld
to mend, repair to adjust (tool, machine)
versterken
versterkte
hebben versterkt
to strengthen, fortify, reinforce
to intensify, increase
verstommen
verstomde
zijn verstomd
to be struck dumb
to become speechless, silent
to hush, die down (noise)
verstoren
verstoorde
hebben verstoord
to disturb, upset, annoy, interfere with
verstrekken
verstrekte
hebben verstrekt
to furnish, procure, supply, assist
to serve as, be a source of (honor)
to provide, distribute, hand out, aid
vertalen
vertaalde
hebben vertaald
to translate, convert
to interpret, transcribe
vertegenwoordigen
vertegenwoordigde
hebben vertegenwoordigd
to represent
vertellen
vertelde
hebben verteld
to tell, relate, narrate
(ref.) to miscount
verteren
verteerde
zijn verteerd
to digest
to consume
to corrode, waste (away)
vertolken
vertolkte
hebben vertolkt
to interpret, render
vertonen
vertoonde
hebben vertoond
to show, present, perform
vertragen
vertraagde
zijn vertraagd
to delay
to slacken, slow down
vertrouwen
vertrouwde
hebben vertrouwd
to trust (in), rely (upon)
vervaardigen
vervaardigde
hebben vervaardigd
to make, manufacture
vervalsen
vervalste
hebben vervalst
to counterfeit, forge, falsify, adulterate
vervelen
verveelde
hebben verveeld
to bore
(ref.) to be bored
verven
verfde
hebben geverfd
to paint, dye, color
verversen
ververste
hebben ververst
to refresh, renew
vervloeken
vervloekte
hebben vervloekt
to curse, damn
vervoeren
vervoerde
hebben vervoerd
to transport, convey
vervolgen
vervolgde
hebben vervolgd
to continue
to pursue, persecute, prosecute
vervullen
vervulde
hebben vervuld
to fill, fulfill to perform (duty)
verwachten
verwachtte
hebben verwacht
to wait for, expect, anticipate
verwarmen
verwarmde
hebben verwarmd
to warm, heat
verwarren
verwarde
hebben verward
to entangle, confuse, mix up
verwekken
verwekte
hebben verwekt
to cause, rouse, stir up, breed (discontent)
verwennen
verwende
hebben verwend
to indulge, spoil
verwensen
verwenste
hebben verwenst
to curse
verweren
verweerde
hebben verweerd
(ref.) to defend oneself
verwerkelijken
verwerkelijkte
hebben verwerkelijkt
to realize (hopes, plans)
verwerken
verwerkte
hebben verwerkt
to work up, make into, process (into)
to work through (lesson)
verwijlen
verwijlde
hebben verwijld
to stay, sojourn to dwell (on a topic)
verwisselen
verwisselde
hebben verwisseld
to exchange (for) to change (color, clothes, places) to mistake (one for another)
verwoesten
verwoestte
hebben verwoest
to devastate, ruin
verwonden
verwondde
hebben verwond
to wound
verwonderen
verwonderde
hebben verwonderd
to surprise, astonish
ref.) to be surprised (at
verzamelen
verzamelde
hebben verzameld
to gather, assemble, collect (stamps), muster (courage)
verzekeren
verzekerde
hebben verzekerd
to assure, insure
verzetten
verzette
hebben verzet
to move, shift (objects)
to put in (effort)
(ref.) to relax, unwind
to oppose, resist
verzoenen
verzoende
hebben verzoend
to reconcile, conciliate
verzorgen
verzorgde
hebben verzorgd
to attend to, take care of, provide for
verzuimen
verzuimde
hebben verzuimd
to neglect (health, duty) to miss (school, opportunity) to omit, fail to
vestigen
vestigde
hebben gevestigd
to establish, set up to fix (eye, hopes) (ref.) to settle down, establish oneself
vieren
vierde
hebben gevierd
to celebrate, observe
vleien
vleide
hebben gevleid
to flatter, coax, cajole
vlekken
vlekte
zijn gevlekt
to spot, soil, stain
to become soiled, stained
vloeien
vloeide
zijn gevloeid
to flow, run
to blot
vloeken
vloekte
hebben gevloekt
to curse, swear
vluchten
vluchtte
zijn gevlucht
to flee
voeden
voedde
hebben gevoed
to feed, nourish, supply
to foster (hopes)
to be nourishing
voegen
voegde
hebben gevoegd
to add, join
to be fitting
to be opportune
(ref.) to comply with, conform to
voelen
voelde
hebben gevoeld
to feel, sense, touch
to feel (to the touch)
(ref.) to feel (well, ill)
voeren
voerde
hebben gevoerd
to lead, carry, take
to conduct, carry on
voeren (voederen)
voerde
hebben gevoerd
to feed (animals)
voleindigen
voleindigde
hebben voleindigd
to complete
volgen
volgde
zijn gevolgd
to follow to take (a course)
volharden
volhardde
hebben volhard
to persevere, persist
voltooien
voltooide
hebben voltooid
to complete
voor-bereiden
bereidde voor
hebben voorbereid
to prepare
voor-lichten
lichtte voor
hebben voorgelicht
to provide light for
to inform, enlighten
voorspellen
voorspelde
hebben voorspeld
to predict, foretell, portend
voor-stellen
stelde voor
hebben voorgesteld
to present, introduce
to suggest, propose
(ref.) to picture, imagine, conceive
to intend, propose to
voort-zetten
zette voort
hebben voortgezet
to continue
vooruit-betalen
betaalde vooruit
hebben vooruitbetaald
to pay in advance
voor-wenden
wendde voor
hebben voorgewend
to feign, affect, pretend
voor-zetten
zette voor
hebben voorgezet
to put before someone, serve
to put ahead (clock)
vorderen
vorderde
zijn gevorderd
to demand, claim, requisition
to advance, make headway
vormen
vormde
hebben gevormd
to form, shape, mould to constitute to confirm (Roman Catholic)
vrezen
vreesde
hebben gevreesd
to fear, dread
vrij-maken
maakte vrij
hebben vrijgemaakt
to free (from burdens, duties) to disengage to clear (the way)
vrij-stellen
stelde vrij
hebben vrijgesteld
to exempt from
vuil-maken
maakte vuil
hebben vuilgemaakt
to dirty, soil
vullen
vulde
hebben gevuld
to fill
waarborgen
waarborgde
hebben gewaarborgd
to guarantee
waarderen
waardeerde
hebben gewaardeerd
to appraise, evaluate
to value, esteem, appreciate
waarschuwen
waarschuwde
hebben gewaarschuwd
to warn, caution
wachten
wachtte
hebben gewacht
to wait
wagen
waagde
hebben gewaagd
to risk, hazard, venture, dare
waken
waakte
hebben gewaakt
to watch (over), look after
wandelen
wandelde
zijn gewandeld
to walk, stroll
wanen
waande
hebben gewaand
to think (wrongly), fancy, imagine
wanhopen
wanhoopte
hebben gewanhoopt
to despair (of)
wankelen
wankelde
hebben gewankeld
to stagger, totter
to waver, vacillate
wantrouwen
wantrouwde
hebben gewantrouwd
to distrust
wapenen
wapende
hebben gewapend
to arm
warmen
warmde
hebben gewarmd
to warm, heat
wassen
waste
hebben gewast
to wax
wedden
wedde
hebben gewed
to bet, wager
wedijveren
wedijverde
hebben gewedijverd
to vie, compete
weerleggen
weerlegde
hebben weerlegd
to refute
weerspiegelen
weerspiegelde
hebben weerspiegeld
to reflect, mirror
weerstreven
weerstreefde
hebben weerstreefd
to oppose, struggle against
weiden
weidde
hebben geweid
to graze to tend (flocks) to feast (one's eyes)
weigeren
weigerde
hebben geweigerd
to refuse, reject, decline
to fail (brakes)
to misfire
wekken
wekte
hebben gewekt
to wake up, awaken
to evoke (memories, etc)
to cause, provoke
wenden
wendde
hebben gewend
to turn
wenken
wenkte
hebben gewenkt
to beckon
wennen
wende
zijn gewend
to accustom to
to become accustomed to
wensen
wenste
hebben gewenst
to wish, desire, want
werken
werkte
hebben gewerkt
to work, function
to take effect
wiegen
wiegde
hebben gewiegd
to rock (cradle, to sleep)
wijden
wijdde
hebben gewijd
to ordain, consecrate
to devote, dedicate
wijzigen
wijzigde
hebben gewijzigd
to change, alter, modify
wikkelen
wikkelde
hebben gewikkeld
to wrap (up) to involve in
winkelen
winkelde
hebben gewinkeld
to shop, go shopping
wisselen
wisselde
hebben gewisseld
to change to give change to exchange (words, letters, views)
wonden
wondde
hebben gewond
to wound, hurt
wonen
woonde
hebben gewoond
to live, dwell
worgen
worgde
hebben geworgd
to strangle
wuiven
wuifde
hebben gewuifd
to wave
zaaien
zaaide
hebben gezaaid
to sow to cause (discontent, etc.)
zakken
zakte
zijn gezakt
to fall, subside, sink, sag
to fail (exam)
to go flat (music)
zegelen
zegelde
hebben gezegeld
to seal, stamp
zegenen
zegende
hebben gezegend
to bless
zegevieren
zegevierde
hebben gezegevierd
to triumph
zeilen
zeilde
zijn gezeild
to sail, go sailing
zengen
zengde
hebben gezengd
to singe, scorch
zetten
zette
hebben gezet
to set, put
(ref.) to sit down
zoenen
zoende
hebben gezoend
to kiss
zogen
zoogde
hebben gezoogd
to suckle
to nurse
zondigen
zondigde
hebben gezondigd
to sin
zorgen
zorgde
hebben gezorgd
to care (for), take care of
zuchten
zuchtte
hebben gezucht
to sigh
zuiveren
zuiverde
hebben gezuiverd
to clean, cleanse, purify, refine
zwaaien
zwaaide
zijn gezwaaid
to wave, swing, wield
to sway, swing, reel
zweten
zweette
hebben gezweet
to sweat, perspire
zweven
zweefde
hebben gezweefd
to be suspended, float, hover, glide
zwichten
zwichtte
zijn gezwicht
to yield, give way (in)
to succumb to