Strong Verbs Group VB: i-a-e Flashcards
1
Q
aanbidden
aanbad
hebben aanbeden
A
to worship, adore
sometimes separable prefix
2
Q
bezitten
bezat
hebben bezeten
A
to own, possess
3
Q
bidden
bad
hebben gebeden
A
to pray, entreat
4
Q
liggen
lag
hebben gelegen
A
to lie, be situated
5
Q
voor-zitten
zat voor
hebben voorgezeten
A
to preside over, chair
6
Q
zitten
zat
hebben gezeten
A
to sit, be sitting