Strong Verbs Group IIIA: i-o-o Flashcards
af-dwingen
dwong af
hebben afgedwongen
to compel, command, extort
bedwingen
bedwong
hebben bedwongen
to control, restrain, repress
(ref.) to restrain oneself
beginnen
begon
hebben/zijn begonnen
to begin
beklimmen
beklom
hebben beklommen
to climb, mount, ascend
bevinden
bevond
hebben bevonden
to find (guilty, innocent) (ref.) to be, find oneself
binden
bond
hebben gebonden
to tie, bind
blinken
blonk
hebben geblonken
to shine, glitter
dringen
drong
zijn gedrongen
to push, press, crowd
to pierce, penetrate
to urge
drinken
dronk
hebben gedronken
to drink
dwingen
dwong
hebben gedwongen
to force, compel, coerce
glimmen
glom
hebben geglommen
to glow, shine, glimmer
klimmen
klom
zijn geklommen
to climb, mount, ascend
klinken
klonk
hebben geklonken
to ring, sound (like)
to clink (glasses)
to rivet
krimpen
kromp
zijn gekrompen
to shrink, diminish
to abate
to shiver, writhe
ontspringen
ontsprong
zijn ontsprongen
to rise (river) to escape from
op-winden
wond op
hebben opgewonden
to wind in, up (anchor, watch)
to excite
schrikken
schrok
zijn geschrokken
to be frightened
slinken
slonk
zijn geslonken
to shrink, dwindle, boil down
spinnen
spon
hebben gesponnen
to spin to purr (cats)
springen
sprong
zijn gesprongen
to spring, jump, leap
to burst, explode
stinken
stonk
hebben gestonken
to stink, smell (of)
uit-vinden
vond uit
hebben uitgevonden
to invent
to find out, discover
vast-binden
bond vast
hebben vastgebonden
to tie up, fasten
verbinden
verbond
hebben verbonden
to join, connect, tie, bind
to put through (telephone)
(ref.) to pledge oneself
verdringen
verdrong
hebben verdrongen
to push away
(ref.) to jostle
to supplant, supersede
verdrinken
verdronk
zijn verdronken
to drink up, spend on drink
to drown (animals)
to be drowned
verschrikken
verschrok
zijn verschrokken
to be frightened
verslinden
verslond
hebben verslonden
to swallow up, devour (prey, a book)
to bolt down (food)
vinden
vond
hebben gevonden
to find
winden
wond
hebben gewonden
to wind, twist
winnen
won
hebben gewonnen
to win, gain
wringen
wrong
hebben gewrongen
to wring (out) to wrest (from) to pinch (shoe) (ref.) to twist
zingen
zong
hebben gezongen
to sing
zinken
zonk
zijn gezonken
to sink
zinnen
zon
hebben gezonnen
to meditate, reflect, ponder