Strong Verbs Group VIA: _-ie-_ Flashcards
aan-houden
hield aan
hebben aangehouden
to stop, detain, seize, arrest
to continue, last
to persevere
aan-vallen
viel aan
zijn aangevallen
to attack, assault
to fall upon
behouden
behield
hebben behouden
to keep, retain
bevallen
beviel
zijn bevallen
to please, be pleasing to
bezig-houden
hield bezig
hebben beziggehouden
to keep busy, occupy, entertain
binnen-laten
liet binnen
hebben binnengelaten
to let in, show in
blazen
blies
hebben geblazen
to blow (the wind, an instrument) to hiss, spit
gelijk-lopen
liep gelijk
hebben gelijkgelopen
to keep correct time
heffen
hief
hebben geheven
to raise, lift to levy (taxes)
houden
hield
hebben gehouden
to hold, keep, contain
to observe, celebrate
to love, be fond of
to deliver (speech)
houwen
hieuw
hebben gehouwen
to cut, hack, hew
huis-houden
hield huis
hebben huisgehouden
to keep house
to play havoc with
in-houden
hield in
hebben ingehouden
to hold, contain
to hold in, keep back, restrain
to deduct, withdraw
(ref.) to restrain oneself
in-laten
liet in
hebben ingelaten
to let in, admit
(ref.) to deal with, concern oneself with
in-roepen
riep in
hebben ingeroepen
to invoke, call in (help)
in-slapen
sliep in
zijn ingeslapen
to fall asleep
to pass away
in-vallen
viel in
zijn ingevallen
to tumble down, fall in to join in, cut in to invade to occur to to stand in for
laten
liet
hebben gelaten
to allow, to leave (as is)
to omit, refrain from
to cease, give up
to cause, have done
leeg-lopen
liep leeg
zijn leeggelopen
to empty, become empty
to loaf, idle about
lopen
liep
zijn gelopen
to walk, run to run (trains, clocks, machines, rivers)
los-laten
liet los
hebben losgelaten
to let loose, release
to come off, peel off
mee-vallen
viel mee
zijn meegevallen
to turn out better than expected
to exceed one’s expectations
na-laten
liet na
hebben nagelaten
to leave behind
to omit, neglect
to refrain from
onderhouden
onderhield
hebben onderhouden
to maintain, keep in repair to continue, keep up to provide for, support to entertain (ref.) to converse to support oneself
ontheffen
onthief
hebben ontheven
to relieve (of office, task)
onthouden
onthield
hebben onthouden
to keep from, to withhold
to bear in mind, remember
(ref.) to abstain, refrain from
ontlopen
ontliep
zijn ontlopen
to run away, escape
to differ
op-heffen
hief op
hebben opgeheven
to lift, raise up
to abolish, discontinue, close
op-houden
hield op
zijn opgehouden
to hold up, out to uphold to keep, detain to cease, stop (ref.) to stay, live at to stop (on the way) to busy oneself with
op-vallen
viel op
zijn opgevallen
to strike, attract one’s attention
overvallen
overviel
hebben overvallen
to surprise, overtake, attack
roepen
riep
hebben geroepen
to call, shout
samen-vallen
viel samen
zijn samengevallen
to coincide with
slapen
sliep
hebben geslapen
to sleep
tegen-vallen
viel tegen
zijn tegengevallen
to not come up to expectations
toe-laten
liet toe
hebben toegelaten
to allow, permit
to admit, accept
uit-blazen
blies uit
hebben uitgeblazen
to blow out
to catch one’s breath
uiteen-lopen
liep uiteen
zijn uiteengelopen
to part, separate
to differ, diverge
uit-houden
hield uit
hebben uitgehouden
to hold out
to suffer, bear, stand
uit-laten
liet uit
hebben uitgelaten
to let out, see out
to omit
(ref.) to speak about
uit-slapen
sliep uit
zijn uitgeslapen
to sleep one’s fill
to sleep off (intoxication)
vallen
viel
zijn gevallen
to fall
vast-houden
hield vast
hebben vastgehouden
to hold onto, hold tight
to detain
to hold onto (not sell)
to stick to (opinion)
verlaten
verliet
hebben verlaten
to leave, abandon
(ref.) to rely on, trust
verlopen
verliep
zijn verlopen
to pass, elapse
to go badly (business)
to spend time running (about)
vervallen
verviel
zijn vervallen
to fall into, lapse into
to diminish, decay, go to ruin
to be canceled
vol-houden
hield vol
hebben volgehouden
to maintain, keep up, sustain, hold out
to maintain, aver
voor-vallen
viel voor
zijn voorgevallen
to happen, occur
vrij-laten
liet vrij
hebben vrijgelaten
to let free, release
to give a free hand to
to leave unoccupied (seats, etc.)
wassen
wies
zijn gewassen
to grow
weerhouden
weerhield
hebben weerhouden
to restrain, stop, check
weg-laten
liet weg
hebben weggelaten
to leave out, omit