Strong Verbs Group VII: a-oe-a Flashcards
aan-slaan
sloeg aan
zijn aangeslagen
to put up, post
to strike, touch
to estimate, assess
to start up
bedragen
bedroeg
hebben bedragen
to amount to
begraven
begroef
hebben begraven
to bury
beslaan
besloeg
zijn beslagen
to cover with
to shoe (horse)
to become steamed, covered
to take up, occupy
bevaren
bevoer
hebben bevaren
to sail, navigate
bij-dragen
droeg bij
hebben bijgedragen
to contribute
dood-slaan
sloeg dood
hebben doodgeslagen
to kill, beat to death
dragen
droeg
hebben gedragen
to carry, bear, support, wear
ervaren
ervoer
hebben ervaren
to learn, find out, experience
gedragen
gedroeg
hebben gedragen
(ref.) to behave, conduct oneself
graven
groef
hebben gegraven
to dig
in-slaan
sloeg in
zijn ingeslagen
to drive in, smash in
to lay in (provisions)
to take (path)
to strike, strike home
na-slaan
sloeg na
hebben nageslagen
to consult, look up (a word)
om-slaan
sloeg om
zijn omgeslagen
to turn over (down, up)
to throw on (coat)
to change (wind)
to capsize
ontslaan
ontsloeg
hebben ontslagen
to dismiss, discharge, release
op-dragen
droeg op
hebben opgedragen
to serve (food) to wear out to charge, assign to celebrate (mass)
op-graven
groef op
hebben opgegraven
to dig up, unearth, disinter
op-slaan
sloeg op
zijn opgeslagen
to raise, turn up, open (eyes, book) to pitch (camp) to increase (prices) to store
over-dragen
droeg over
hebben overgedragen
to transfer, hand over
over-slaan
sloeg over
zijn overgeslagen
to omit, skip, miss to pass over (in promoting) to spread (fire, sickness)
slaan
sloeg
hebben geslagen
to strike, beat
varen
voer
zijn gevaren
to sail, travel (by boat)
verdragen
verdroeg
hebben verdragen
to remove, carry away
to suffer, bear, stand
to digest well (food, drink)
voor-dragen
droeg voor
hebben voorgedragen
to present, propose (candidate)
to recite
gade-slaan
sloeg gade
hebben gadegeslagen
to watch, observe