Strong Verbs Group I: ij-ee-e Flashcards
aan-kijken
keek aan
hebben aangekeken
to look at
aan-wijzen
wees aan
hebben aangewezen
to show, point out, designate to assign (a seat)
af-snijden
sneed af
hebben afgesneden
to cut off, to block
af-stijgen
steeg af
zijn afgestegen
to get off
to dismount
af-wijken
week af
zijn afgeweken
to deviate, diverge, differ
af-wijzen
wees af
hebben afgewezen
to refuse, reject, decline
bedrijven
bedreef
hebben bedreven
to commit, perpetrate
begrijpen
begreep
hebben begrepen
to grasp, understand
to include, contain
beschrijven
beschreef
hebben beschreven
to describe
to write upon
bestrijden
bestreed
hebben bestreden
to fight against, oppose to defray (costs)
bewijzen
bewees
hebben bewezen
to prove, establish
to show, confer (favor)
bijten
beet
hebben gebeten
to bite
blijken
bleek
zijn gebleken
to be evident, obvious
to turn out that
blijven
bleef
zijn gebleven
to stay, remain
to continue to
drijven
dreef
zijn gedreven
to drive, propel, prompt
to run, carry on
to float, drift
gelijken
geleek
hebben geleken
to resemble
glijden
gleed
zijn gegleden
to glide, slip, slide
grijpen
greep
hebben gegrepen
to catch, grasp, snatch, clutch
in-schrijven
schreef in
hebben ingeschreven
to inscribe, enter, register
to subscribe
kijken
keek
hebben gekeken
to view, look
knijpen
kneep
hebben geknepen
to pinch, squeeze
krijgen
kreeg
hebben gekregen
to get, receive, obtain, acquire
kwijten
kweet
hebben gekweten
to acquit oneself of, discharge
lijden
leed
hebben geleden
to suffer, endure
lijken
leek
hebben geleken
to be like, look like
to seem, appear
mijden
meed
hebben gemeden
to shun, avoid
nijgen
neeg
hebben genegen
to bow, curtsy
nijpen
neep
hebben genepen
to nip, pinch
omschrijven
omschreef
hebben omschreven
to define, describe
to circumscribe